In welk deel van de cel bevinden zich de weefselspecifieke antigenen?
Slide 3 - Question ouverte
Afweer kan onder andere gebeuren door:
1 maagzuur, 2 fagocyten, 3 huid.
In welke situatie is er sprake van aspecifieke afweer? Noteer de nummer(s)
Slide 4 - Question ouverte
Het HIV-virus (veroorzaker van AIDS) tast de witte bloedcellen aan die de specifieke afweer aansturen. Welke soort cellen zijn dit?
A
Fagocyten
B
T-helpercellen
C
T-cellen
D
B-cellen
Slide 5 - Quiz
Bekijk binastabel 84J4. Is de ontstekingsreactie een reactie van de specifieke of niet-specifieke afweer? Waaraan kan je dat zien?
Slide 6 - Question ouverte
Veel astmapatiënten zijn overgevoelig voor bepaalde antigenen die bij inademing in de bronchiën komen en daar een allergische reactie veroorzaken. De antigenen brengen in bepaalde cellen in de slijmlaag van de luchtwegen de productie van een antistof type Ig-E op gang. Deze antistof sensibiliseert in de wand van de bronchiën mestcellen, die reageren door bepaalde stoffen af te geven. Deze stoffen veroorzaken, onder andere via het zenuwstelsel, het optreden van spiercontracties in de wand van de luchtpijpvertakkingen.
- Hoort de productie van Ig-E tot de aspecifieke en/of tot de specifieke afweer? - Welke cellen produceren deze antistof?
A
Aspecifiek
T-cellen
B
Aspecifiek
B-cellen
C
Specifiek
T-cellen
D
Specifiek
B-cellen
Slide 7 - Quiz
Mensen die besmet zijn met het aids-virus (HIV) maar nog geen verschijnselen van aids vertonen, noemt men HIV-seropositief. Men kan met een test onderzoeken of iemand HIV-seropositief is. Er wordt dan wat bloedserum van de te testen persoon bij delen van het aidsvirus gebracht. Als de persoon HIV-seropositief is, vindt er een reactie plaats.
Tussen welke delen van het aidsvirus en welke delen van het bloedserum vindt dan een reactie plaats?
A
tussen antigenen en de buitenkant van het aidsvirus
B
tussen antigenen en het erfelijke materiaal van het aidsvirus
C
tussen antistoffen en de buitenkant van het aidsvirus
D
tussen antistoffen en het erfelijke materiaal van het aidsvirus
Slide 8 - Quiz
Doel
Je kunt uitleggen hoe vaccins in het algemeen werken.
Je kent de verschillende vormen van immuniteit
Slide 9 - Diapositive
Geheugencellen zorgen voor immuniteit. Wat houdt dat in?
Slide 10 - Question ouverte
Slide 11 - Diapositive
Werkt vaccineren echt?
A
Nee
B
Niet overtuigd
C
Denk het wel
D
Ja
Slide 12 - Quiz
de spike-eiwitten aan de buitenkant van een corona virusdeeltje worden herkend door de afweer als lichaamsvreemd. De spike-eiwitten zijn:
A
Antistoffen
B
Antimoleculen
C
Antivaccers
D
Antigenen
Slide 13 - Quiz
Slide 14 - Diapositive
werking vaccin?
Je geeft het lichaam de juiste antigenen (spike-eiwitten)
zonder een ziekteverwekker die zich kan vermenigvuldigen.
de specifieke afweer maakt wél antistoffen en geheugencellen.
Je wordt wel immuun, je wordt niet (ernstig) ziek
Slide 15 - Diapositive
Bijwerkingen
Passen bij een milde infectie
(je afweer wordt wel actief en gaat antistoffen en geheugencellen maken)
Deze productie kost heel veel voedingsstoffen en energie
Slide 16 - Diapositive
Er zijn twee soorten immuniteit. Wat is het grote verschil en hoe komt dat? (overleg met buur)
Slide 17 - Diapositive
biologiepagina.nl
Slide 18 - Lien
Meisjes in Nederland krijgen een prik tegen het HPV-virus. Wat voor soort immuniteit levert dat op?
A
Natuurlijke actieve immuniteit
B
Natuurlijke passieve immuniteit
C
Kunstmatige actieve immuniteit
D
Kunstmatige passieve immuniteit
Slide 19 - Quiz
De griepprik en de coronaprik zorgen voor actieve immunisatie. Toch moeten veel mensen met verhoogde gezondheidsrisico's elk jaar een griepprik halen (en wellicht ook coronaprikken). Leg dit uit.
Slide 20 - Question ouverte
Op tijdstip P wordt iemand geïnfecteerd met een bepaalde ziekteverwekker. Op tijdstip Q, een jaar later, treedt voor de tweede maal infectie op met eenzelfde ziekteverwekker. De concentratie antistoffen in het bloed van deze persoon ondergaat hierdoor veranderingen.
Welk van de weergegeven diagrammen geeft de te verwachten concentraties antistoffen weer als gevolg van infecties op de tijdstippen P en Q?
A
Diagram 1
B
Diagram 2
C
Diagram 3
D
Diagram 4
Slide 21 - Quiz
trombose?
Slide 22 - Diapositive
NOS.NL
"Voor het vaccin werd toegelaten, werd overigens onder ruim 24.000 proefpersonen onderzoek gedaan. Aandoeningen door bloedstolsels kwamen toen bij 12 mensen voor. In de placebogroep kregen 8 mensen last, in de gevaccineerde groep waren dat er 4."
Slide 23 - Diapositive
Maak een onderzoeksopzet om te onderzoeken of een Astrazeneca vaccin trombose veroorzaakt. (3p)