Met een argument verdedig je jouw standpunt (tegen kritiek).
Goede signaalwoorden die bij een argument horen zijn:
omdat / want / namelijk / daarom / op grond van / immers / om die reden
Slide 10 - Diapositive
Soorten argumenten
Feitelijke argumenten: uitspraken waarvan de spreker weet of denkt dat ze waar zijn. Ze zijn controleerbaar.
Voorbeeld: Trump zegt dat hij de meest populaire president ooit is (standpunt), want bij zijn inhuldiging was de grootste menigte ooit (feitelijk argument).
Slide 11 - Diapositive
Soorten argumenten
Een waarderend argument: een uitspraak met een waarde-oordeel. De spreker vindt iets (goed-slecht, mooi-lelijk, waardevol-waardeloos, wenselijk-onwenselijk).
Deze argumenten moet je onderbouwen: je moet vertellen waarom jij dit een goed argument vindt.
Slide 12 - Diapositive
tegenargument + weerlegging
Een tegenstander kan argumenten hebben tegen jouw standpunt. Zorg dat je voorbereid bent op de mogelijke argumenten van jouw tegenstander.
Met goede argumenten vóór en het weerleggen ván die tegenargumenten, overtuig je jouw luisteraars van jouw standpunt. Ook ontkracht je daarmee de argumenten van jouw tegenstander. De tegenstander lijkt zwakker.
Slide 13 - Diapositive
tegenargument (manier 1)
Om iemands mening aan te vallen kun je op twee manieren te werk gaan:
1) Je valt zijn standpunt aan! Deze tactiek heeft het meest zin bij feitelijke argumenten die waar zijn.
Voorbeeld: Ik doe liever geen eindexamen (standpunt), want als ik slaag moet ik naar een andere school (feitelijk argument).
Slide 14 - Diapositive
tegenargument (manier 2)
2) Je valt zijn argumentatie aan. Deze tactiek is vooral bruikbaar bij de waarderende argumenten en bij argumenten die niet zo feitelijk zijn als de spreker/schrijver presenteert.
Voorbeeld: Ik doe liever geen eindexamen (standpunt), want ik kan niet goed tegen die spanning (waarderend argument).
Slide 15 - Diapositive
Weerlegging
S: De Spaanse Costa's zijn ideale vakantiegebieden.
A: De zon schijnt er altijd.
T A: In de zon liggen is slecht voor je gezondheid. (huidkanker)
W: Je mag niet te lang in de zon zitten. Anders verbrand je!
alleen bepaalde uren van de dag.
Slide 16 - Diapositive
Wil je nog meer weten?
Kijk ter afronding ook gerust nog eens naar het volgende en laatste filmpje over 'argumenteren' en 'soorten argumenten'.
Heel veel succes met de laatste voorbereidingen!
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Vidéo
Slide 19 - Vidéo
Wat is het hoofddoel van een debat?
A
Publiek overtuigen van jouw standpunt
B
Tegenstander overtuigen van jouw standpunt
C
Leren overtuigen
D
Politicus worden
Slide 20 - Quiz
Een stelling is geschikt voor een debat als....
A
De meeste mensen voor de stelling zijn
B
De meeste mensen tegen de stelling zijn
C
Er evenveel mensen voor als tegen zijn
D
Als er een argument in de stelling zit
Slide 21 - Quiz
voorbeelden stellingen
de doodstraf moet weer ingevoerd worden in Nederland
ouders moeten schoolboeken zelf betalen
iedereen moet verplicht dna-materiaal afstaan
alcoholreclame moet verboden worden
Slide 22 - Diapositive
En, dit kun je nog extra oefenen
Slide 23 - Diapositive
Ballondebat!
4 (beroemde) mensen zitten in een luchtballon. Deze ballon is helaas lek en zal gaan neerstorten. We spelen 2 rondes.
Ronde 1: 1 persoon moet eruit om de ballon de lucht in te krijgen.
Ronde 2: 1 Persoon mag in de luchtballon blijven. De anderen moeten eruit.