Grammatik Kapitel 2 A2

Grammatik Kapitel 2
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammatik Kapitel 2

Slide 1 - Diapositive

Grammatik A:
zwakke werkwoorden met een stam op -d en -t

Slide 2 - Diapositive

Welke woorden missen in het rijtje?
ich, ........, er/sie/es, wir, ........., sie/Sie

Slide 3 - Question ouverte

esttenten
Welke letter komt er achter?
Er wohn.........

Slide 4 - Question ouverte

Welke uitgang?
Ihr wohn..........

Slide 5 - Question ouverte

Welke uitgang?
Du red.......... (reden)

Slide 6 - Question ouverte

Welke uitgang?
Ihr red............

Slide 7 - Question ouverte

Noch Fragen?

Slide 8 - Question ouverte

Grammatik B
telwoorden tot en met 1000

Slide 9 - Diapositive

schrijf het getal als woord:
30

Slide 10 - Question ouverte

schrijf het getal als woord:
70

Slide 11 - Question ouverte

schrijf het getal als woord:
562

Slide 12 - Question ouverte

Hast du Fragen?

Slide 13 - Question ouverte

Grammatik C
Modalverben und wissen und möchten.

Slide 14 - Diapositive

vertaal: ik kan

Slide 15 - Question ouverte

vertaal: hij houdt van

Slide 16 - Question ouverte

vertaal: jij weet

Slide 17 - Question ouverte

vertaal: jullie zouden graag willen

Slide 18 - Question ouverte

Hast du Fragen?

Slide 19 - Question ouverte

Die Wörter

Slide 20 - Diapositive

vertaal: ausgeben für

Slide 21 - Question ouverte

vertaal: es gibt

Slide 22 - Question ouverte

Grammatik D: geslach van het zelfstandig naamwoord

Slide 23 - Diapositive

der
die (ev)
das
die (mv)
dagen
maanden
dagdelen+jaargetijden
woorden op -e
woorden op -heit, -keit und -ung
woorden op -chen
het-woorden
meervoudswoorden

Slide 24 - Question de remorquage

Grammatik E: het persoonlijk voornaamwoord

Slide 25 - Diapositive

Der Mann ist jung.
......... ist jung.
A
sie
B
er
C
es

Slide 26 - Quiz

Das Kleid ist blau.
......... ist blau.
A
er
B
sie
C
es

Slide 27 - Quiz

Schrijf zelf de zin om met een persoonlijk voornaamwoord:
Die Frau ist in Ommen.

Slide 28 - Question ouverte

Grammatik F
Verschil tussen pers. en bez. voornaamwoorden.

Slide 29 - Diapositive

Bij welke geslachten komt er een -e achter het bezittelijk voornaamwoord?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 30 - Quiz

Ich habe eine Schwester.
Das ist (mijn) Schwester

Slide 31 - Question ouverte

(Jullie) Haus (o) ist schön.

Slide 32 - Question ouverte

Wörter und Redemittel

Slide 33 - Diapositive

vertaal: die Sonnenbrille

Slide 34 - Question ouverte

vertaal naar het Duits: de jurk

Slide 35 - Question ouverte

vertaal naar het Duits: de laars

Slide 36 - Question ouverte

Vertaal naar het Duits: Hebt u deze bloes ook in maat 40?

Slide 37 - Question ouverte

Was ist schwierig?
Grammatik? Wörter? Redemittel?

Slide 38 - Question ouverte