Vorbereitung Kapitel 1 + Kapitel 2 H/V 1

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Vorbereitung Kapitel 1 + Kapitel 2 H/V 1

Toets Duits 

Wörter = alle Wörter Kapitel 1 + Kapitel 2 

Redemittel = alleen de Redemittel Kapitel 1 

Grammatik = zie volgende slide 

Landeskunde = alleen de Landeskunde die in deze Lessonup verschijnt 

Grammatik 

- Fragewörter

- hulpwerkwoorden ''haben'' / ''sein''

- voltooide tijd 

- vervoegen van werkwoorden tegenwoordige tijd

Redemittel 

Jullie krijgen 2 opgaven Redemittel in jullie toets

1 opgave waarin je een beeld moet omschrijven. Dit doe je met jouw kennis van de Duitse taal

1 opgave waarin jij een situatie moet omschrijven.

De Redemittel die hierover gaan vinden jullie op de bladzijden:

49 / 93

vervoegen van zwakke werkwoorden 

in de volgende slides vinden jullie in een 3-tal overzichtelijke tabelvormen hoe je werkwoorden die zwak zijn moet vervoegen.

In de 4e slide geef ik jullie ook nog eens die zwakke werkwoorden die ik niet uitspreken kan zonder extra - e 

esttenten-regel (normaal)

	stam	uitgang
ich	wohn	e
du	wohn	st
er/sie/es	wohn	t
wir	wohn	en
ihr	wohn	t
sie/Sie	wohn	en

esttenten-regel (stam op s-klank)

	stam	uitgang
ich	reis	e
du	reis	t
er/sie/es	reis	t
wir	reis	en
ihr	reis	t
sie/Sie	reis	en

Let op!

s-klank = s, ss, β, x, z, sch

du krijgt dan de uitgang -s EN NIET -st

esttenten-regel (stam op -d of -t)

	stam	uitgang
ich	meld	e
du	meld	est
er/sie/es	meld	et
wir	meld	en
ihr	meld	et
sie/Sie	meld	en

Let op!

bij stam op -d of -t krijg je een extra -e tussen stam en uitgang bij du, er/sie/es en ihr

een extra -e na de stam 

zeichnen

atmen

rechnen

öffnen

enz...

zonder extra e is het onmogelijk deze netjes uit te spreken

Partizip der schwachen Verben

Het voltooid deelwoord maak je als volgt:

normaal = ge + stam + t     
bv. wohnen = gewohnt

stam op -d of -t = ge + stamt + et     

bv. arbeiten = gearbeitet

oefenen van dit voltooide deelwoord

haben und sein

weet je de vervoegingen nog? 

https://wordwall.net/de/resource/5685734/deutsch-als-fremdsprache/sein-oder-haben

haben & sein

	haben	sein
ich	habe	bin
du	hast	bist
er / sie / es	hat	ist
wir	haben	sind
ihr	habt	seid
sie / Sie	haben	sind

Oefenen met 'haben' en 'sein'

https://wordwall.net/de/resource/1955997/deutsch-als-fremdsprache/haben-oder-sein

Vraagwoorden

Leerdoel:

Voorafgaande aan jouw toets Duits ken jij de vertaling van deze vraagwoorden

wer - was - wo - warum - wie - wann - wohin - woher

Welke vraagwoorden ken je nu?

wer
wie
was
wann
wo
woher
wohin
warum

Deze vraagwoorden ken je voor de toets!

weil

1. omdat
2. waarom
3. namelijk
4. ten eerste

übrigens

1. in elk geval
2. overigens
3. pas echt
4. terwijl

Het geld van het meisje komt op haar 'Konto' terecht. Wat betekent 'Konto'?

1. kun je niet vertalen
2. bankrekening
3. bureau
4. portemonnee

Vraagwoorden.

hoe?

waar?

waarom?

wat?

wie?

warum?

wie?

wo?

was?

wer?

Zoek de juiste vraagwoorden bij elkaar!

hoe?

waar?

waarvandaan?

wat?

wie?

wanneer?

wann?

woher?

wie?

wo?

Was?

wer?

Onregelmatige werkwoorden:  haben + sein

Montag

Dienstag

Mittwoch

Donnerstag

Freitag

Samstag

Sonntag

Maandag

Dinsdag

Woensdag

Vrijdag

Zaterdag

Donderdag

Zondag

Onregelmatige werkwoorden:  haben + sein

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

habe

haben

hast

haben

habt

hat

Onregelmatige werkwoorden:  haben + sein

ich

du

er/sie/es

wir

ihr

sie/Sie

bin

bist

ist

seid

sind

sind

Het vraagwoord 'wat'

1. Wat
2. Wo
3. Wie
4. Was

Het vraagwoord 'hoe'

1. Wo
2. Wie
3. Wer
4. Wie spät

(hoe) geht es dir?

Erich ______ (kaufen) eine Zeitschrift.

1. kaufe
2. kauft
3. kaufst
4. kaufen

Wir bekommen eine Schwester.
vertaal: bekommen

1. ontvangen
2. bekomen
3. leren kennen
4. krijgen

(erinnern)... du dich, was du gestern gegessen hast?

[vinden] Ich ___ Peter nett.

Sleep de woorden naar het juiste geslacht.

Mannelijk

Vrouwelijk

Onzijdig

Meervoud

Buch

Freundin

Kind

Eltern

Kinder

Haus

Brief 

Blume

Freund

Handy

Mutter

Mann

Gemüse

Zeitung

Landeskunde

Je krijgt alleen datgene wat je hier in deze LessonUP kan vinden :) 

Sleep de Duitse woorden naar de juiste kleuren.

gelb

blau

schwarz

grau

rot

grün

weiß

orange

pink

braun

Im Fach ................... lernt man etwas über den menschlichen Körper, aber auch über Pflanzen und Tiere. 

Im Fach ................ kann man zeichnen und lernt etwas über berühmte Maler. 

Im Fach ................... hört oder singt man Lieder und lernt viele Instrumente kennen. 

Musik

Kunst

Biologie

Im Fach .................. geht es um Rechnen und Zahlen. 

Im Fach .................. lernt man viel über Ereignisse, die vor langer Zeit passiert sind. 

Im Fach ..................... bewegt man sich, läuft viel und macht Ballspiele. 

Sport

Mathe

Geschichte

Wat is de bijnaam van Hamburg?

1. "das Venedig des Nordens"
2. "Größte Stadt des Nordens"
3. "Brückenstadt"
4. "Hafen Stadt"

Peter (wohnen) .... in Hamburg

1. wohne
2. wohn
3. wohnt
4. wohnet

Ich ............. in Hamburg.
wohnen

1. wohnst
2. wohne
3. wohnt
4. wohnen

Wo liegt Hamburg?

1. Hamburg liegt im Norden.
2. Hamburg liegt im Westen.
3. Hamburg liegt im Süden.
4. Hamburg liegt im Osten.

Füssen

Berlin

Köln

Hamburg

Berlin

Frankfurt

München

Hamburg

Berliner Pfannkuchen

Döner 

Currywurst

Berliner Weisse

Wie alt (bent u)?

(Hij is) 13 Jahre alt.

Wo (ben jij) geboren?

(Ik ben) in Berlin geboren.

(Het is) eine schöne Stadt.

sind Sie

er ist

bist du

ich bin

es ist