Le passé composé

De passé composé is een tijd die zich afspeelt in het/de ... (verleden, heden, toekomst)
1 / 12
suivant
Slide 1: Question ouverte
FransSecundair onderwijs

Cette leçon contient 12 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

De passé composé is een tijd die zich afspeelt in het/de ... (verleden, heden, toekomst)

Slide 1 - Question ouverte

Welke hulpwerkwoorden gebruik je om de 'passé composé' te vormen?
A
avoir of aller
B
être of aller
C
être of venir
D
avoir of être

Slide 2 - Quiz

Waarvoor dient dit?

Slide 3 - Question ouverte

Wat betekent 'le participe passé'?
A
de infinitief
B
een ander woord voor 'avoir' of 'être'
C
het voltooid deelwoord
D
het onderwerp

Slide 4 - Quiz

De passé composé vorm je zo:
A
avoir / être + voltooid deelwoord
B
avoir / être + infinitief
C
avoir / être vervoegen in de juiste persoon

Slide 5 - Quiz

Wat gebeurt er met werkwoorden die eindigen op -er als je er een voltooid deelwoord van maakt?
A
er -> é
B
er -> e
C
er gebeurt niets

Slide 6 - Quiz

Wat gebeurt er dan met de werkwoorden op -ir ?

Slide 7 - Question ouverte

En wat dan met de werkwoorden
op -re?

Slide 8 - Question ouverte

Pas je dit toe bij alle werkwoorden?
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quiz

Ken je nog enkele werkwoorden waar we deze regel niet toepassen (de onregelmatige werkwoorden)? deelwoord er meteen bij.

Slide 10 - Question ouverte

Wat is juist?
Manger -> elle ...
A
elle mange
B
elle a manger
C
elle a mangé
D
elle as mangée

Slide 11 - Quiz

Wat is juist?
Venir -> elles
A
elles sont venies
B
elles ont veni
C
elles ont venues
D
elles sont venues

Slide 12 - Quiz