H4 voor slotweek

Semaine des tests
  • Vocabulaire +  langue-o-thèque + grammaire ch 1 + 2B
  • Grammaire
  1. gramm B: adjectif qualicatif (bijvoeglijk naamwoord)
  2. gramm C: verbes irréguliers être, avoir, pouvoir in alle tijden
  3. gramm D: verbes réguliers (-er, -ir, -re)
  4. gramm B: article défini, indéfini, partitif  (le, la, les, un, une, des, du, de la, de l' etc)
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Semaine des tests
  • Vocabulaire +  langue-o-thèque + grammaire ch 1 + 2B
  • Grammaire
  1. gramm B: adjectif qualicatif (bijvoeglijk naamwoord)
  2. gramm C: verbes irréguliers être, avoir, pouvoir in alle tijden
  3. gramm D: verbes réguliers (-er, -ir, -re)
  4. gramm B: article défini, indéfini, partitif  (le, la, les, un, une, des, du, de la, de l' etc)

Slide 1 - Diapositive

Herhaling grammatica

Slide 2 - Diapositive

ADJECTIF QUALICATIF
  • PLAATS (leer uitzonderingen!)
    beau bon joli
    haut long petit
    jeune nouveau grand
    vieux mauvais méchant, rangtelwoorden,
  • VORM (vrouwelijk +e, meervoud +s en  alle onregelmatige vormen)

Slide 3 - Diapositive



1 een eerste wedstrijd
2 het lekkere ijs
3 de dure auto's
4 een Italiaanse tante
5 de mooie ogen
6 een slecht nieuwtje


Vous pouvez traduire maintenant?

Ecrivez la traduction francaise dans votre cahier!

Slide 4 - Diapositive



1 een eerste wedstrijd
2 het lekkere ijs
3 de dure auto's
4 een Italiaanse tante
5 de mooie ogen
6 een slecht nieuwtje


1 un premier match
2 la bonne glace
3 les voitures chères
4 une tante italienne
5 les beaux yeux
6 une mauvaise nouvelle

Slide 5 - Diapositive

Grammaire être, avoir, pouvoir
Zorg dat je de werkwoorden kunt vertalen in alle tijden:
présent = tt, ik ben = je suis
imparfait=  ovt, ik was = j'étais
passé composé = vtt, ik ben geweest = j'ai été
futur simple = toekomende tijd, ik zal zijn = je serai
conditionnel = ik zou zijn = je serais

Slide 6 - Diapositive

Werkwoorden vertalen...
1 Wij kunnen
2 Hij was
3 Hij heeft gekund
4 ik zou hebben
5 Zij is geweest
6  Jij zult kunnen
1 Herken de tijd!
(présent, imparfait, passé composé, futur, conditionnel)
2 Vertaal de werkwoordsvorm! (zorg dat je de vertaling kent)

Slide 7 - Diapositive

Dus...
1 Wij kunnen
2 Hij was
3 Hij heeft gekund
4 ik zou hebben
5 Zij is geweest
6  Jij zult kunnen
1 nous pouvons/on peut
2 Il était
3 Il a pu
4 j'aurais
5 elle a été
6 tu pourras

Slide 8 - Diapositive

Grammaire regelmatige ww
Zorg dat je de drie regelmatige werkwoorden kunt vervoegen maar ook dat je de werkwoorden kunt vertalen !

Tip: in opdracht 32 kom je veel werkwoorden tegen (herhalen!) en oefen nog eens online.
Attention: commencer + espérer (aant./réference)

Slide 9 - Diapositive

Net als bij de onregelmatige ww
1 Zij zingen
2 Hij hoopt
3 Wij hebben gewacht
4 Jij antwoordt
5 Ik heb gedroomd
6  Zij hebben deelgenomen
1 Herken de tijd!
(présent, passé composé)
2 Vertaal de werkwoordsvorm! (zorg dat je de vertaling kent)

Slide 10 - Diapositive

Net als bij de onregelmatige ww
1 Zij zingen
2 Hij hoopt
3 Wij hebben gewacht
4 Jij antwoordt
5 Ik heb gedroomd
6  Zij hebben deelgenomen
1 ils/elles chantent
2 il espère
3 nous avons attendu
4 tu réponds
5 j'ai rêvé
6 ils ont participé

Slide 11 - Diapositive

Het lidwoord
Bepaald: le, la, l', les 
Onbepaald: un, une, des
én....
article partitif: du, de la, de l', des

Slide 12 - Diapositive

Het lidwoord
Attention:
gebruik het 'article partitif' bij onbepaalde hoeveelheid/als er in het Nederlands niets voor staat.
Behalve...

Slide 13 - Diapositive

Het lidwoord
Behalve...
Aimer, détester, préférer, adorer: altijd met bepaald lidwoord, dus met le, la , l', les!
Ook na een ontkenning!!!
Je n'aime pas les escargots.

Slide 14 - Diapositive

Het lidwoord
Normaal na een ontkenning en na woordje van hoeveelheid:
de/d' !
Hij heeft geen geld/Ik heb geen zus
Il n'a pas d'argent/ Je n'ai pas de soeur.

Slide 15 - Diapositive



1 Ik wil frietjes.
2 Hij houdt niet van appeltaart.
3 ik drink jus d'orange.
4 Zij nemen geen nagerecht.
5 Jullie eten een beetje groente.
6 Wij hebben geen vlees.


Vous pouvez traduire maintenant?

Ecrivez la traduction francaise dans votre cahier!

Slide 16 - Diapositive


1 Ik wil frietjes.
2 Hij houdt niet van appeltaart.
3 ik drink jus d'orange.
4 Zij nemen geen nagerecht.
5 Jullie eten een beetje groente.
6 Wij hebben geen vlees.
1 Je veux des frites.
2 Il n'aime pas la tarte aux pommes.
3 Je bois du jus d'orange.
4 Ils ne prennent pas de dessert.
5 Vous mangez un peu de légumes.
6 Nous n'avons pas de viande.

Slide 17 - Diapositive