Kern 1TH - Les 5 Zelfstandig naamwoord en lidwoord

WELKOM!




De gele stift ligt op een houten tafel.
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

WELKOM!




De gele stift ligt op een houten tafel.

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
- Ik kan een lidwoord (lw) in een zin benoemen.
- Ik kan een zelfstandig naamwoord (zn) in een zin benoemen.
- Ik kan een werkwoord (ww) in een zin benoemen.



Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Denken delen uitwisselen
1. Schrijf alle woordsoorten op die je weet (denken)
2. Wissel uit met degene naast je (delen)
3. Klassikaal (uitwisselen)

1 --> 1 minuut
2 --> 1 minuut
3 --> 2 minuten

Slide 4 - Diapositive

Bij welke woordgroep horen
'de', 'het' en 'een'?
A
lidwoord (lw)
B
bijvoeglijk naamwoord (bn)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
werkwoord (ww)

Slide 5 - Quiz

Hoe benoem je woorden als 'lopen', 'lachen', 'luieren' en 'lasergamen'?
A
lidwoord (lw)
B
bijvoeglijk naamwoord (bn)
C
zelfstandig naamwoord (zn)
D
werkwoord (ww)

Slide 6 - Quiz

In welk rijtje staan alléén zelfstandig naamwoorden (zn)?
A
sleutel, grote, Amsterdam
B
Robert, laptop, koffiekop
C
IJssel, blauwe, kindje
D
lijmpot, verliefd, Zwolle

Slide 7 - Quiz

Lidwoord (lw)

- Er zijn drie lidwoorden: de, het en een.
- Een lidwoord staat altijd voor een zelfstandig naamwoord (zn).

Let op: soms staat er een bijvoeglijk naamwoord tussen het  lidwoord en het zelfstandig naamwoord. 
   > Het kleine huis staat op de hoge berg.


Slide 8 - Diapositive

Lidwoord (lw)

- Lidwoorden zijn te verdelen in bepaalde lidwoorden (blw) en onbepaalde lidwoorden (olw).
- Blw: 'de' en 'het'
- Olw: 'een' 

- Let op: 'een' betekent soms niet 'een', maar 'één'

Slide 9 - Diapositive

De gele stift ligt 
op een houten tafel.


Lidwoorden in deze zin
zijn dus... (vul in op de volgende pagina)

Slide 10 - Diapositive

Zelfstandig naamwoord (zn)
Het zn is op heel veel manieren te herkennen:
- Er kan een lidwoord voor staan.
- Het zijn vaak medipladina: mensen, dieren, planten, dingen, namen.
- Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken.
- Je kunt er vaak een meervoudsvorm van maken.
- Ook (aardrijkskundige) namen zijn zn!

Slide 11 - Diapositive

De gele stift ligt op een houten tafel.
'stift' is een zn, want...
- het is een medipladi (ding)
- er staat een lidwoord voor (de)
- je kunt er een verkleinwoord van maken (stiftje)
- je kunt er een meervoudsvorm van maken (stiften)
        

Slide 12 - Diapositive

Leg op zo veel mogelijk manieren uit dat 'tafel' ook een zn is.

Slide 13 - Question ouverte

Werkwoord (ww)
- Een werkwoord geeft aan wat iets/iemand doet of overkomt.
- Een werkwoord kan voorkomen als
     > persoonsvorm (pv)
     > voltooid deelwoord (vd)
     > infinitief (inf) / hele werkwoordsvorm
- Iedere zin bevat ten minste één werkwoord (de pv)


Slide 14 - Diapositive

De gele stift ligt op een houten tafel.
- Wat doet de stift?
- Liggen. 
- Ligt is dus een werkwoord (ww).


Slide 15 - Diapositive

De gele stift ligt op een houten tafel.
De             = blw
stift           = zn
ligt             = ww
een            = olw
tafel          = zn

Slide 16 - Diapositive

De gele stift ligt op een houten tafel
En gele en houten dan? Dat zijn bijvoeglijk naamwoorden.
En op dan? Dat is een voorzetsel. 
Die theorie behandelen we later.

Slide 17 - Diapositive

Heb je alle opdrachten van H2 > Taalverzorging > Zelfstandig naamwoord en lidwoord af?
A
Ja, zeker!
B
Nee, bijna
C
Nee, maar ik ben goed op weg
D
Nee, ik moet nog beginnen

Slide 18 - Quiz

Kun je lw, zn en ww in een zin benoemen?
A
Ja, zeker
B
Ja, meestal wel
C
Nog niet, ik vind het best lastig
D
Nee, ik heb hulp nodig

Slide 19 - Quiz

Huiswerk voor de volgende les

Slide 20 - Diapositive