Klas 2 - leçon 5 oefenen met vocabulaire et grammaire

Les sports et les hobbies!
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Les sports et les hobbies!

Slide 1 - Diapositive

Le planning pour les semaines à venir!
Week 2
Oefenen passé composé, futur proche en vocabulaire.
Tussenweek
Workshop - programma voor herhaling chapitre 2 (grammatica, etc.) > verplicht voor een onvoldoende voor frans (facultatief voor alle werkers die extra begeleiding willen).

Slide 2 - Diapositive



Les objectifs du cours

- Je kent de vocabulaire en expressions (pages jaunes)  over sport en hobby's
- Je kan le passé composé met hulpwerkwoord être en avoir vervoegen. 
 - Je weet hoe je zinnen in de futur proche = nabije toekomst kan maken. 
- Je kunt een gesprek in de passé composé maken. 






Le programme

Herhalen 
le passé composé met hulpww être en avoir a.d.h.v.
vocabulaire + expressions.
Uitleg
- Le futur proche / woordvolgorde
Oefenen:
Samen in het kanaal van je werkgroepje 

Qu'est-ce qu'on va faire aujourd'hui ?

Slide 3 - Diapositive

De passé composé bestaat net als de NL voltooide tijd uit 2 delen:

1. Hulpwerkwoord + 2. voltooid deelwoord =  voltooid tegenwoordige tijd
      
1. Hulpwerkwoord 

2. voltooid deelwoord

=  voltooid tegenwoordige tijd
J'ai
J'ai

J'ai 
écouter > écouté 
parler > parlé

finir > fini

J'ai écouté
J'ai parlé

J'ai fini

Let op!  Met het hulpwerwoord être het voltooid deelwoord eindigt altijd op . Behalve voor het ww finir, choisir, réussir, etc. > eindigt met -i.

Slide 4 - Diapositive

Faire une phrase dans le passé composé
met de vocabulairelijst 

Slide 5 - Diapositive

Maak een zin in de passé composé met een werkwoord en woorden uit de vocabulairelijst.
Bijvoorbeeld: j'ai chanté une chanson

Slide 6 - Question ouverte

2. Hoe maak je passé composé met het hulpwerkwoord être?
Werkwoorden waarbij je in het NL het hulpwerkwoord zijn gebruikt, worden ook in het Fr meestal vervoegd met être.
De onregelmatig kleine groep werkwoorden zijn: aller (gaan), venir (komen), arriver (aankomen), partir (vertrekken), entrer (naar binnen gaan), sortir (uitgaan), rentrer (binnen komen), retourner (terug komen), rester (blijven), tomber (vallen), monter (klimmen) et descendre (naar beneden gaan). 

Slide 7 - Diapositive

1. Hulpwerkwoord
2. voltooid deelwoord
 = voltooid tegenwoordige tijd
Je suis
Je suis
Je suis
Je suis
Je suis
Je suis
Je suis
Je suis

Je suis
Je suis
Je suis

Je suis


Alleallé(é) 
Arriverarrivé(é)
Rentrerrentré(é)
Montermonté(é)
Tomber tombé(é)
Rester resté(é)
retourner > retourné(é)
Rentrer > rentré(é)

Sortir > sorti
partir > parti
Venir > venu

descendre > descendu

Je suis allé(e)
Je suis arrivé
Je suis entré(é)
Je suis monté
Je suis tombé(é)
Je suis resté(é)
Je suis retourné(é)
Je suis rentré(e)

Je suis sorti
Je suis parti
Je suis venu

Je suis descendu
Let op! Met het hulpwerwoord être  het voltooid deelwoord -er als het onderwerp vrouwelijk is en/of in het meervoud staat op dezelfde manier als bij l'adjectif. (bijvoeglijk naamwoord). Het krijgt dan een extra -e, -s of -es.  Behalve voor ww als sortir, partir, venir en descendre.

Slide 8 - Diapositive

Maak een zin in de passé composé met het werkwoord 'aller' en woorden uit de vocabulairelijst.

Slide 9 - Question ouverte

Werk hier samen aan in het kanaal van je werkgroepje.

...et on s'exerce! 
timer
15:00

Slide 10 - Diapositive

Wat is le futur proche?

Slide 11 - Diapositive

le futur proche
             de nabije toekomst. Dat gebruik je wanneer je iets gelijk                 nadat je het zegt, gaat doen. 
Exemple:  Ik ga mijn kamer opruimen
                    Je vais ranger ma chambre. 

Slide 12 - Diapositive

Stap 1: leer het rijtje van "aller"
je
vais
tu
vas
il / elle/ on
va
nous
allons
vous 
allez
ils / elles [m+v]
vont
ik
ga
jij
gaat
hij / zij / men
gaat
wij
gaan
jullie / u
gaan / gaat
zij [m+v]
gaan

Slide 13 - Diapositive

sleep de juiste vorm van aller & de vertalingen naar de juiste persoon
Je 
Tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
vont
allons
vais
vas
va
allez
ik
jij
hij / zij / men
wij
jullie / u
zij [mmv / vmv

Slide 14 - Question de remorquage

Stap 2
Om de futur proche te maken doe je het volgende:
vorm van aller + heel werkwoord


Exemple: Elle va danser avec sa copine.
                     Zij gaat met haar vriendin dansen. 

Slide 15 - Diapositive

Let op!
In het Frans plaatsen we de werkwoorden bij elkaar
In het Nederlands zeggen we: 
Zij gaat met haar broer zingen.

In het Frans zeggen we:
Elle va chanter avec son frère.


Slide 16 - Diapositive

De zinsvolgorde is dan:



onderwerp
vorm van aller
heel ww
rest v.d. zin
Je 
vais
écouter 
de la musique
Corrine
va 
faire
du sport

Slide 17 - Diapositive

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
vorm van aller
hele
werkwoord
rest
van de zin
On
va
gagner
le match

Slide 18 - Question de remorquage

Zet het werkwoord in de futur proche:
Elle [ jouer ] au foot.
A
Elle a jouer au foot
B
Elle va jouer au foot.

Slide 19 - Quiz

Werk hier samen aan in het kanaal van je werkgroepje

...et on s'exerce! 
timer
10:00

Slide 20 - Diapositive

Et maintenant!
Alexandra komt langs in de kanalen voor haar onderzoek!
Maak de weektaken >  in SOM te vinden ! 
Maken leçon 5: 6,8,9
Nakijken leçon 1,2,4
Nakijken Exercice Excellent
Vocabulairelijst oefenen.

Bonne chance!





  

Slide 21 - Diapositive