2425 week 5

• Frans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

www.facebook.com

• leerdoelen periode 1
• mondeling
• Zelfstandig werken werkwoorden -er

Le but: à la fin de ce cours:

• heb je geoefend met de werkwoorden voor je toetsweek toets

a3b

Passé Composé 

regelmatige groep werkwoorden op uitgang -er

-> basiswoordenlijst 

avoir & être

1) bepaal de stam door -er er af te halen

2) zet achter de stam een 'é'

manger, parler, habiter, écouter, monter, arriver, chercher, travailler, demander, penser, marcher etc. etc. etc. etc.

mangé, parlé, habité, écouté, monté, arrivé, cherché, travaillé, demandé, pensé, marché etc. etc. etc. etc.

gegeten, gesproken, gewoond, geluisterd, omhoog gegaan, aangekomen, gezocht, gewerkt, gevraagd, gedacht, gelopen etc. 

Werkwoorden in de Passé Composé

waarbij het hulpwerkwoord 'être' is

Wat gebeurt er dan ook alweer bij elle/vous/nous, ils, elles?

JE SUIS

TU ES

IL/ON EST

ELLE EST

NOUS SOMMES

VOUS ÊTES

ILS SONT

ELLES SONT

allé

arrivé

entré

monté

resté

rentré

retourné

tombé

allé

arrivé

entré

monté

resté

rentré

retourné

tombé

allé

arrivé

entré

monté

resté

rentré

retourné

tombé

allée

arrivée

entrée

montée

restée

rentrée

retournée

tombée

allés

arrivés

entrés

montés

restés

rentrés

retournés

tombés

allé(s)

arrivé(s)

entré(s)

monté(s)

resté(s)

rentré(s)

retourné(s)

tombé(s)

allés

arrivés

entrés

montés

restés

rentrés

retournés

tombés

allées

arrivées

entrées

montées

restées

rentrées

retournées

tombées

parti

sorti

parti

sorti

parti

sorti

partie

sortie

partis

sortis

parti(s)

sorti(s)

partis

sortis

parties

sorties

venu

descendu

venu

descendu

venu

descendu

venue

descendue

venus

descendus

venu(s)

descendu(s)

venus

descendus

venues

descendues

-ER werkwoorden (maar let op: aller is géén regelmatig werkwoord. De rest in onderstaand rijtje wel)

partir, sortir (-ir onregelmatige werkwoorden)

venir, descendre

Passé Composé 

Onregelmatige werkwoorden 

dus werkwoorden waar het anders gaat dan normaal

Être (zijn)
De passé composé van être
in het Nederlands is....

in het Frans is het...

Hoe zeg je nu .....

j'ai été    

tu as été    

il, elle, on a été    

nous avons été    

vous avez été    

ils ont été    

elles ont été    

'geweest'

'été'

Wat valt je nu op?

Ik ben geweest is in het Frans 'ik HEB geweest'
Het hulpwerkwoord is hebben/avoir

Avoir (hebben)
De passé composé van 'avoir' is 'gehad' is in het Frans:

Net als in het Nederlands:

ik HEB gehad

(het hulpwerkwoord = 'hebben')

eu

Hoe zeg je 'ik heb gehad, jij hebt gehad' etc.?

j'ai eu

tu as eu

il/elle/on a eu

nous avons eu

vous avez eu

ils ont eu

elles ont eu

Test jezelf, vertaal de 3 zinnen!

gaan,    aankomen,    uitstappen/afdalen,   vertrekken,   terugkeren,         uitgaan,     vallen,            komen

1. Mijn vrienden zijn naar het Parc Astérix gegaan

2. We zijn teruggegaan naar België

3. Anne Marie is aangekomen om vier uur

Anne Marie est arrivée à 4 heures

3

Nous sommes retournés en Belgique

2

Mes amis sont allés au Parc Astérix

1

Passé composé

Hoe maak je die voor werkwoorden -er?

Welke stappen?

Wat is een hulpwerkwoord?

Onregelmatige werkwoorden avoir en être?

Zelfstandig werken

werkwoorden -er 

Classroom

présent (eventueel zelfstandig video bekeijken)

Betekenis werkwoorden -er

Print

werkwoorden -er en avoir/être in présent & passé composé

• quiz kennis grammatica
• les devoirs - werkwoorden
  
• écouter
  
• écrire

Le but: à la fin de ce cours:

• heb je geoefend met luisteren in het Frans
  
• heb je nieuwe voca geleerd
• heb je geoefend met schrijven in het Frans

Hoe zeg je in het Frans:
Heb je gisteravond televisie gekeken?

1. Hier soir, tu as vu à la télé?
2. Tu as regardé la télé hier soir?
3. Tu as hier soir regardé la télé?
4. Tu as vu à la télé hier soir?

regarder la télé - tv kijken

Hier soir (tijdsaanduiding) moet aan het einde van de zin staan.

voir = zien; vu = gezien

Où est-ce que tu vas travailler? ....

1. Hier
2. À huit heures
3. Bientôt
4. Chez H & M

Quand est-ce que tu vas travailler? ....

1. Hier
2. À huit heures
3. Chez H & M

(Ik geef dit boek aan Jan.)
Je ... ce livre à Jean.

1. donne
2. donner
3. ai donné
4. donnes

(Maken jullie een excursie naar Parijs?)
.....une excursion à Paris?

1. Vous allez
2. Vous voyagez
3. Vous faites
4. Vous avez

(Zij gaat een mooi rood T-shirt kopen.)
Elle va acheter ........ .

1. un T-shirt joli rouge
2. un T-shirt rouge jolie
3. un rouge T-shirt joli
4. un joli T-shirt rouge

Nous allons ... Barcelone

1. à
2. en
3. au
4. aux

Il va ... États-Unis

1. à
2. en
3. au
4. aux

Ik ga met de auto.

Leerdoelen periode 1

TT: gespreksvaardigheid met selectie A1-kaartjes

T: Grammatica (app. 3 en 5): être, avoir, alle werkwoorden op -er

tot dan toe gehad in de présent en de passé composé

&

Schrijfvaardigheid: tekstje over vakantie schrijven (kleine

schrijfopdracht)

(week 38)

Les devoirs

Wie niet werkblad af A3A?

Uitdelen A3B: huiswerk dinsdag as

Vragen?

Écouter

Exercices 11

Comment prononcer les lettres de l'alphabet en français?

Welke letters worden anders uitgesproken? Wie weet het nog?

Onderstreep deze letters

L'alphabet

[uh]

[zjee]

[asjh]

[zj]

[doebluh v]

[i-grec]

Écouter

Exercices 12, 13, 14

Leerdoelen periode 1

TT: gespreksvaardigheid met selectie A1-kaartjes

T: Grammatica (app. 3 en 5): être, avoir, alle werkwoorden op -er

tot dan toe gehad in de présent en de passé composé

&

Schrijfvaardigheid: tekstje over vakantie schrijven (kleine

schrijfopdracht)

(week 38)

Exercice 18

Travaillez à deux.

Maak het vraaggesprek compleet

Bedenk vragen en antwoorden in de voltooide tijd.

Hoe vertel je nu over toekomstige vakantie?

Futur proche 

futur proche

Wanneer gebruik je futur proche?    

 ->  futur = future (in het Engels)

-> proche= dichtbij, nabij.

Je gebruikt 'Futur proche' wanneer je iets in de toekomstige tijd weer wilt geven, een toekomst die dichtbij, nabij is, iets dat gaat gebeuren.

futur proche

Hoe maak je futur proche?     

->  vorm van aller + hele werkwoord

futur proche

futur proche

We gaan oefenen.

1- herkennen in een tekstje.

2- toepassen, oefenen, gebruiken

Cherche le futur proche

Kijk naar het plaatje en zoek de futur proche - Er zijn er 2!

aller, futur proche:
je ...

partir, futur proche:
nous ... le 19 juillet

visiter, futur proche:
je ... Marseille

Exercice 18

Maak van de vragen en de antwoorden nu vragen en antwoorden in de futur proche.