Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
Éléments de cette leçon
Quiz H1 Effectief leren
Slide 1 - Diapositive
Informatie komt in het langetermijngeheugen terecht door goede uitleg van de docent.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 2 - Quiz
In welke situatie wordt een goede leerstrategie in praktijk gebracht?
A
De docent werkt eerst het ene onderwerp af voordat hij aan het andere begint.
B
De docent toetst pas als alles i uitgelegd.
C
De docent stelt klassikaal een vraag en vraagt dan een van de leerlingen die hun vinger hebben opgestoken het antwoord te geven.
D
De docent geeft zijn leerlingen de informatie niet in één keer, gespreid over de tijd.
Slide 3 - Quiz
Wat zijn de manieren om informatie in het langetermijngeheugen terecht te laten komen?
A
door woord en beeld te combineren (dual coding) en door een docent die samenvat
B
door het maken van een mindmap en door ezelsbruggetjes te gebruiken
C
door woordjes in je hoofd te stampen en door het maken van een mindmap
D
door ezelsbruggetjes te gebruiken en woordjes in je hoofd te stampen
Slide 4 - Quiz
Om informatie in het werkgeheugen niet te snel kwijt te raken, moet het geactiveerd worden. Op welke manieren is dat mogelijk?
A
doordat de docent de leerstof samenvat
B
doordat de docent de leerstof uitlegt
C
doordat je de informatie verbindt met iets dat je al weet
D
doordat de docent weet te associëren aan beroepssituaties
Slide 5 - Quiz
Voor het aanleren en beheersen van een vaardigheid heeft een leerling alleen procedurele kennis nodig.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 6 - Quiz
Het arceren van teksten, het herhaaldelijk doorlezen ervan of het maken van een samenvatting zijn de meest effectieve manieren om individueel de stof effectief te bestuderen.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 7 - Quiz
Van welke leerstrategie is er sprake als de docent verschillende onderwerpen en thema's door elkaar aanbiedt in plaats van in blokken?
A
interleaving
B
retrieval practice
C
spaced practice
D
deliberate practice
Slide 8 - Quiz
Van welke leerstrategie is er sprake als leerlingen een getallenreeks in vijf stukjes verdelen om deze reeks te onthouden?
A
chunking
B
coderen
C
onthouden
D
retrieval pratice
Slide 9 - Quiz
De docent is in zijn onderwijs vooral bezig om:
A
het secundaire leren te ondersteunen
B
het secundaire leren om te vormen naar het primaire leren
C
het primaire leren ontwikkelen
D
het primaire leren en het secundaire leren te bevorderen
Slide 10 - Quiz
Een van de argumenten die in hoofdzaak pleiten voor het gebruik van effectief leren, is dat de motivatie sterk gestimuleerd wordt als leerlingen de betekenis van de leerstof onderkennen.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 11 - Quiz
Wat zijn goede middelen om de zichtbaarheid van het leren als docent te vergroten?
A
rondlopen en observeren
B
frontaal de leerstof uitleggen
C
leerlingen hardop laten nadenken
D
leerlingen zelfstandig laten werken
Slide 12 - Quiz
Formatief werken is hetzelfde als het geven van een toets zonder cijfer.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 13 - Quiz
Een van de zes sleutelbegrippen van effectief leren is 'individuele aanspreekbaarheid': elke leerling kan op een vraag of opdracht aangesproken worden.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 14 - Quiz
Op welke van de volgende manieren kan de docent zijn leerlingen betekenis laten geven aan de leerstof?
A
door leerlingen niet alleen aan te spreken op kennis en vaardigheden, maar ook op gedrag.
B
door aan te sluiten bij de voorkennis
C
door cijfers te geven
D
door bij de start van de les te zeggen wat we gaan doen
Slide 15 - Quiz
Een docent die eerst klassikaal een vraag stelt, dan een paar minuten denktijd geeft en daarna willekeurig een leerling vraagt om deze te beantwoorden, zorgt voor de individuele aanspreekbaarheid bij de leerlingen.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 16 - Quiz
leren gericht op beheersing en inzicht
leren gericht op belijving, verankeren
leren gericht op wendbaar, flexibel gebruik
integreren
veranderen en creatief toepassen
onthouden en begrijpen
Slide 17 - Question de remorquage
Van welke leeractiviteit is er sprake als leerlingen verschillende historische bronnen met elkaar en met de leerstof in verband moeten brengen?
A
onthouden
B
creatief toepassen
C
begrijpen
D
integreren
Slide 18 - Quiz
Het integreren en creatief toepassen van kennis wordt ook wel 'hogere-orde leren' genoemd.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 19 - Quiz
Onder metacognitieve vaardigheden verstaan we:
A
vaardigheden die het leren vormgeven en ondersteunen
B
inzicht en de beheersing van het eigen denken en leren
C
vermogen tot sociale omgang met anderen
D
inzicht in de beheersing van handelingsvaardigheden
Slide 20 - Quiz
De meerwaarde van docentgestuurd onderwijs is gelegen in het feit dat leerlingen hierbij de kans krijgen om hun affectieve en metacognitieve vaardigheden te ontwikkelen.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 21 - Quiz
Welk soort sturing past het beste bij de constructivistische theorie over onderwijzen?
A
docentsturing
B
gedeelde sturing
C
een combinatie van docentsturing en gedeelde sturing