M1 les 33 pv-vt/voltooid deelwoord

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

Planning

Herhaling werkwoorden:

 - persoonsvorm verleden tijd

- voltooid deelwoord

Persoonsvorm verleden tijd

2 soorten werkwoorden: 

- zwakke werkwoorden

- sterke werkwoorden

PV VT (persoonsvorm verleden tijd)

Sterke werkwoorden
Hebben geen regels! Dit moet je weten door te lezen.

Zwakke werkwoorden 
Kijk bij het 't ex-kofschip alleen naar de medeklinkers!

Sterke werkwoorden

veranderen van klank: 

- Lopen - liepen

- vallen - vielen

- roepen - riepen

Zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden

 In de verleden tijd blijft de klank hetzelfde

 Werkwoord zonder –en eindigt op x, t, k, f, s, ch of p          -te(n)

 Werkwoord zonder –en eindigt op andere letter                   -de(n)

 Als de ik-vorm al op een –d of –t eindigt –dde(n) of –tte(n)

Spel het werkwoord tussen haakjes:

De buurman (verstappen) zich over het stoepje.

1. verstapde
2. verstapte
3. verstaptte

Spel het werkwoord tussen haakjes:

De ontzettende saaie uitstapjes op de basisschool in Rotterdam (kosten) vroeger maar weinig geld.

1. koste
2. kosten
3. kostte
4. kostten

Spel het werkwoord tussen haakjes:
Vorige week (beleven) het zieke jongetje de dag van zijn leven!

1. beleefte
2. beleefde
3. beleevte
4. beleevden

Voltooid deelwoord

Voltooid deelwoord

Voltooid deelwoorden zijn nooit hetzelfde als persoonsvormen.

Geven aan dat iets 'klaar' is, voltooid is.

Er staat bij een voltooid deelwoord altijd een persoonsvorm bij (hebben, zijn of worden)

Bijvoorbeeld: 'Gisteren heb ik mijn knie bezeerd. 

PV = heb ('heb ik gisteren mijn knie bezeerd?')

Voltooid deelwoord = bezeerd 

Voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord is dus altijd een werkwoord.

Vaak begint het met: 

-ge (gevallen, gefietst, gewandeld, gereden, gerend)

-be (bezeerd, bevallen, bevroren, besneden, belast) 

-ver (verzwikt, verzaakt, verzoend, vervalst, vergroeid) 

-her (herkend, hervat, heropend, herhaald)

-ont (ontspannen, ontkoppeld, ontraadseld, ontlast) 

Benoem het werkwoord tussen haakjes:

Er is deze week weer veel (gebeuren).

1. persoonsvorm
2. voltooid deelwoord

Benoem het werkwoord tussen haakjes:

Vorige week (hebben) we veel geld opgehaald.

1. persoonsvorm
2. voltooid deelwoord

Benoem het werkwoord tussen haakjes:

Vandaag (zijn) mijn pakketje gebracht.

1. persoonsvorm
2. voltooid deelwoord

Benoem het werkwoord tussen haakjes:

Zijn moeder is vorige week (bevallen).

1. persoonsvorm
2. voltooid deelwoord

Spel het werkwoord tussen haakjes:

Er is deze week weer veel (gebeuren).

1. gebeurt
2. gebeurd
3. gebeurdt

Spel het werkwoord tussen haakjes:
Wij hebben al heel wat rare dingen met haar (beleven).

1. beleefd
2. beleeft

Spel het werkwoord tussen haakjes:

Drie ongevallen hebben tot een verkeerschaos (geleiden).

1. geleit
2. geleidt
3. geleid

Spel het werkwoord tussen haakjes:

Voor dat feest hebben zij zich behoorlijk (uitsloven).

1. uitgesloofd
2. uitgeslooft

Aan het werk!

Maken: les 33 opdr. 1 t/m 6 + 9

Klaar? Numo-taken maken!