Module grammatica naamwoordenlijk en werkwoordelijk gezegde

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Module grammatica naamwoordenlijk en werkwoordelijk gezegde

Welkom!

Welkom 

Etui, planner, lesboek, schrift, leesboek, laptop dicht op tafel.

We starten met stillezen

Planning

Th2B                               H2D

4 maart	oefening 5, 6
5 maart	Instructie ww gezegde/ nw gezegde
8 maart	Leesuur
11	Oefening 7,8,9
12	Oefening 7,8,9
15	Oefening 7,8,9
18	Samengestelde zinnen oefening 10,11
19	Extra oefenen

5 maart	Oefening 5, 6
8	Leesuur
11	Instructie ww gezegde en nw gezegde
12	Oefening 7,8,9
15	Oefening 7,8,9
18	Samengestelde zinnen Oefeining 10,11
19	Extra oefenen

 Werkwoordelijk gezegde

• Het werkwoordelijk gezegde is een zinsdeel.
  
• Het werkwoordelijk gezegde = alle werkwoorden in de zin.
  
• De persoonsvorm is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde.
  
• Het werkwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp ‘doet’ of ‘overkomt’.
• Let op: het woordje te voor een heel werkwoord hoort ook bij het werkwoordelijk gezegde!
  

Ik heb veel te doen.

werkwoordelijk gezegde: heb te doen

Werkwoordelijke uitdrukkingen

- Werkwoordelijke uitdrukking: bestaat uit een werkwoord en een paar andere woorden
- Vaak te vervangen door een werkwoord met dezelfde betekenis 

Werkwoordelijke uitdrukking

Soms is het werkwoordelijk gezegde een werkwoordelijke uitdrukking 

Hij stelde haar van het nieuws op de hoogte.

• WG: stelde op de hoogte 

Ik raak nu de kluts kwijt.

Figuurlijke betekenis

Werkwoordelijke uitdrukking

Janine koos het hazepad.

Figuurlijke betekenis

Werkwoordelijke uitdrukking

Jesse raakt vaak zijn sleutels kwijt.

Letterlijke betekenis

Geen werkwoordelijke uitdrukking

Youssef koos een raketijsje.

Letterlijke betekenis

Geen werkwoordelijke uitdrukking

Werkwoordelijke uitdrukkingen

Het naamwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Een zin heeft een werkwoordelijk gezegde 

                       OF!

Een zin heeft een naamwoordelijk gezegde

Naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat iemand of iets (het onderwerp) IS (of wordt of blijft).

Naamwoordelijk gezegde

Mijn vader is in zijn studeerkamer
Wie of wat is mijn vader = ??????

Deze zin heeft dus geen naamwoordelijk gezegde. Een naamwoordelijk gezegde neemt een toestand of eigenschap van het onderwerp aan.

          Het naamwoordelijk gezegde

Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden en een (zelfstandig, bijvoeglijk) naamwoord. 

Het naamwoordelijk gezegde geeft altijd aan dat iets of iemand iets is (ZIJN ZIN).

Wat is het naamwoordelijk gezegde?

In de zon zijn de beelden prachtig.

Dus het naamwoordelijk gezegde is: 

'zijn prachtig'

soorten werkwoorden

• koppelwerkwoord
  
• hulpwerkwoord
• zelfstandig werkwoord

Koppelwerkwoord

Eén van de werkwoorden van een naamwoordelijk gezegde  is een vorm van een koppelwerkwoord.

Koppelwerkwoorden: zijn, worden, lijken, blijken, blijven, schijnen  

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd:

1. een koppelwerkwoord (zijn, worden, blijken, schijnen, etc.)

2. een naamwoordelijk deel (zegt iets over het onderwerp)

Je benoemt het werkwoordelijk deel (WD)

Je benoemt het naamwoorldeijk deel ( ND)

Bijvoorbeeld

"Ik ben zenuwachtig voor de toets."

ben = koppelwerkwoord

zenuwachtig = naamwoordelijk deel

Het naamwoordelijk gezegde is dus: ben zenuwachtig

Is Andre de graffiti van de muren aan het verwijderen?

Ondanks de tegevaller zou je niet zo chagrijnig moeten blijven.

We gaan even oefenen.

Kies het juiste antwoord

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Ik word boos van die vervelende opmerking.

1. Naamwoordelijk gezegde
2. Werkwoordelijk gezegde

Wat is het naamwoordelijk deel?
Ik word boos van die vervelende opmerking.

1. die vervelende opmerking
2. ik word
3. word
4. boos

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Deze winkel schijnt eerlijke prijzen te vragen voor groente en fruit.

1. Naamwoordelijk gezegde
2. Werkwoordelijk gezegde

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
Deze winkel schijnt eerlijke prijzen te vragen voor groente en fruit.

1. deze winkel
2. schijnt eerlijke prijzen te vragen
3. schijnt te vragen
4. eerlijke prijzen

Naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Het eiland lijkt verlaten.

1. naamwoordelijk gezegde
2. werkwoordelijk gezegde

Wat is het naamwoordelijk gezegde?
Het eiland lijkt verlaten.

1. lijkt
2. het eiland verlaten
3. het eiland lijkt
4. lijkt verlaten

Volgende les:

 Hoofdstuk 4 Grammatica zinsdelen

• Enkelvoudige en samengestelde zinnen

Deze les:

Volgende les:

Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm

In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.

Enkelvoudige en samengestelde zinnen.

Volgende les:

Enkelvoudige zin: een zin met 1 persoonsvorm

In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje.

Samengestelde zin: een zin met meerdere persoonsvormen

In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante.

Enkelvoudige en samengestelde zinnen.

Volgende les:

Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvorm. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:

Enkelvoudige en samengestelde zinnen.

Volgende les:

Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvorm. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:

Enkelvoudige en samengestelde zinnen.

In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante

In de vakantie gingen wij altijd naar Spanje, want daar woonde mijn tante

Volgende les:

Je kan een zin in een andere tijd zetten. De werkwoorden die veranderen zijn persoonsvorm. Dit geldt ook voor samengestelde zinnen. Kijk maar:

Enkelvoudige en samengestelde zinnen.

In de vakantie gaan wij altijd naar Spanje, want daar woont mijn tante

In de vakantie gingen wij altijd naar Spanje, want daar woonde mijn tante

Volgende les:

Kijk naar de volgende zinnen. Is het een enkelvoudige of samengestelde zin? 

Oefenen

Wilma ging naar huis omdat ze moe was.

1. Enkelvoudige zin
2. Samengestelde zin

De winkel op de hoek van de Hoogstraat is gisteren geopend.

1. Enkelvoudige zin
2. Samengestelde zin

Wil je die tas met boeken op tafel neerzetten?

1. Enkelvoudige zin
2. Samengestelde zin

Weet jij al wanneer je dat proefwerk moet maken?

1. Enkelvoudige zin
2. Samengestelde zin

Langs de Oude Lindenlaan in de nieuwe wijk lopen vier kleine eendjes.

1. Enkelvoudige zin
2. Samengestelde zin