Communicatie - Argumentatieleer - les 2

Communicatie - Argumentatie - Kern - Les 2
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Communicatie - Argumentatie - Kern - Les 2

Slide 1 - Diapositive

Terugblik
Vorige les hebben we het gehad over:
Beïnvloeden
Ethische en onethische overtuigingsmiddelen
Wat een argument is
Retorica
De zes principes waarmee je invloed op een ander kunt uitoefenen

Slide 2 - Diapositive

Lessenserie argumentatietheorie
Les 1: beïnvloeden - begrippen: argument, ethische, onethische overtuigingsmiddelen en retorica en de zes principes van beïnvloeding.
Les 2: standpunt, betoog/redenering, tegenargument en weerlegging
Les 3: meningsverschillen oplossen of beslechten en het verschil tussen feitelijke en niet feitelijke argumenten.
Les 4: argumentatiestructuren, feiten, niet-feiten en aanvaardbaarheid
Les 5: argumentatiestructuren
Les 6: verzwegen argumenten, als..dan.., en argumentatie beoordelen
Les 7: argumentatieschema's 

Slide 3 - Diapositive

Moeilijke woorden
Constructief = opbouwend
Fiscus = belastingdienst
Legaliseren = het wettelijk maken

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Leerdoelen vandaag
Je gaat leren wat het verschil is tussen een standpunt en argumenten.
Na deze les weet je wat een betoog is.
Je gaat leren wat tegenargumenten en weerleggingen zijn.

Slide 6 - Diapositive

Standpunt en argumenten
Als je met taal probeert een ander te overtuigen, ben je aan het argumenteren.
Je standpunt is dat waar je de ander van wil overtuigen in jouw betoog.

Slide 7 - Diapositive

Wat is geen standpunt?
A
Kinderopvang moet gratis worden
B
Want niet iedereen kan gratis kinderopvang betalen.
C
Bladblazers zijn slecht voor je gezondheid
D
Alle mannelijke docenten moeten een kale kop hebben.

Slide 8 - Quiz

Welke andere woorden voor standpunt kun je bedenken?

Slide 9 - Carte mentale

Synoniemen Standpunt
Andere woorden voor standpunt zijn:
mening
visie
opvatting
stelling
claim
conclusie

Slide 10 - Diapositive

Wat was ook alweer een argument? Denk aan de vorige les (Monty Python)

Slide 11 - Question ouverte

Welke signaalwoorden geven aan dat er een argument volgt

Slide 12 - Carte mentale

Signaalwoorden die aangeven dat er een argument volgt
omdat
want 
aangezien
immers

Slide 13 - Diapositive

Argumentatie
Een argument wordt ook wel een reden genoemd.
Alle argumenten bij elkaar noem je:
de argumentatie, het betoog of de redenering

Slide 14 - Diapositive

Bekijk het volgende filmpje
Welke tegenargumenten heeft Arjan Lubach tegen bijzonder onderwijs?
Welk standpunt neemt Arjan Lubach in?

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Welke tegenargumenten heeft Arjan Lubach tegen bijzonder onderwijs?

Slide 17 - Question ouverte

Welk standpunt heeft Arjan Lubach ten opzichte van bijzonder onderwijs?

Slide 18 - Question ouverte

Tegenargumenten en weerleggingen
Wanneer je de argumentatie van een ander wilt aanvallen, kun je gebruik maken van tegenargumenten en weerleggingen.

Slide 19 - Diapositive

Tegenargument
Een tegenargument is een uitspraak die laat zien waarom een standpunt onjuist of minder aanvaardbaar is.
Bijvoorbeeld: vaccineren moet verplicht worden (standpunt), daarmee ben ik het niet eens, want iedereen moet zelf kunnen bepalen wat er met zijn of haar lichaam gebeurt. (tegenargument)

Slide 20 - Diapositive

Weerlegging
Met een weerlegging ontkracht je een argument. Je laat zien dat het argument onjuist of onaanvaardbaar is.

Bijvoorbeeld: de Olympische Spelen naar Nederland halen brengt helemaal geen geld op (Stelling). Ja, het zou een boost kunnen geven aan het toerisme, (Argument)  maar de kosten die eraan verbonden zijn, zijn veel hoger dan de opbrengsten. (weerlegging/reactie op argument)

Slide 21 - Diapositive

Verschil tegenargument en weerlegging
Een tegenargument richt zich dus op een standpunt
Een weerlegging richt zich op een argument

Slide 22 - Diapositive

Zwaktes in een argumentatie
Door tegenargumenten en weerleggingen te gebruiken leg je de zwaktes en van een argumentatie bloot.
Wanneer jezelf argumenteert zullen anderen op zoek gaan naar zwaktes in jouw argumentatie.
Je kunt je eigen betoog versterken door daarop te anticiperen.
Denk dus na over tegenargumenten die er te bedenken zijn en hoe je die kunt weerleggen.
Kijk ook kritisch naar je eigen argumenten. Zijn het goede argumenten? Of zijn ze makkelijk weerlegbaar?

Slide 23 - Diapositive

Hoe kun je de argumentatie van een ander aanvallen?
A
Door je eigen verhaal te herhalen
B
Door argumenten, tegenargumenten en weerleggingen te noemen
C
Door gebruik te maken van argumenten en weerleggingen
D
Door tegenspraak te gebruiken (welles - nietes!)

Slide 24 - Quiz

Als je naar je eigen argumentatie kijkt, kun je twee kritische vragen stellen. Welke twee vragen kun je jezelf stellen?

Slide 25 - Question ouverte

Tijd om zelf te oefenen
Ga naar de online omgeving van Kern
Vervolgens ga je naar het kopje inhoud, dan communicatie en klik je H19 argumenteren.
Ga naar drillsteroefeningen en oefen met D1 Standpunt en argument. Niet af? --> Huiswerk

Slide 26 - Diapositive

Leerdoelen deze les
Je hebt geleerd wat het verschil is tussen een standpunt, argumenten.
Je weet wat een betoog/redenering/de argumentatie is.
Je hebt geleerd wat tegenargumenten en weerleggingen zijn.


Slide 27 - Diapositive

Volgende les
Leer je over feitelijk en niet feitelijk argumenten en over meningsverschillen oplossen of beslechten.
Huiswerk: afmaken drillsteroefeningen D1, lezen Kern theorieboek blz 103 en maken Kern opdrachtenboek opdr 6 en 7 

Slide 28 - Diapositive