V2 ch2 les 1 1920

1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare school

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Qu'est-ce qu'on va faire?
- PW bespreken
- ch2 - intro
- grammaire C (poser une question)
au travail
planning


Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Grammaire C
Poser une question

Hoe kun je in het Frans een vraag stellen?

Slide 6 - Diapositive

Comment poser une question?
Twee soorten vragen:
- vragen ZONDER vraagwoord
- vragen MET vraagwoord

Slide 7 - Diapositive

vragen ZONDER vraagwoord
Er zijn 3 manieren om één vraag te stellen:

  • maak een gewone zin + vraagteken
  • Begin met 'est-ce que' en daarachter de gewone zin + vraagteken
  • Draai het onderwerp en de persoonsvorm om en zet er een streepje tussen.

Slide 8 - Diapositive

Voorbeelden
  • Maak een gewone zin + vraagteken
Tu parles français?
  • Begin met 'est-ce que' en daarachter de gewone zin + vraagteken 
Est-ce que tu parles français?
  • Draai het onderwerp en de persoonsvorm om en zet er een streepje tussen.
Parles-tu français?

Slide 9 - Diapositive

Maak deze zin op 3 manieren vragend: Vous regardez la télé.

Slide 10 - Question ouverte

Vragen MET vraagwoord
  • gewone zin + vraagwoord aan het einde.

  • vraagwoord aan het begin + est-ce que + gewone zin

  • vraagwoord aan het begin + omkering ow - persv. + rest

  • Vraag woord aan het begin + gewone zin (kan niet altijd)

Slide 11 - Diapositive

Par exemple
  • Gewone zin + vraagwoord aan het einde.   
Tu habites ?
  • Vraagwoord aan het begin + est-ce que + gewone zin
  est-ce que tu habites?
  • Vraagwoord aan het begin + omkering ow - persv. + rest
habites-tu?
  •   Vraag woord aan het begin + gewone zin (kan niet altijd)

Slide 12 - Diapositive

Stel de volgende vraag op 3 manieren:
Hoe heet je?

Slide 13 - Question ouverte

Let op!!
  • Wanneer 'que' wordt gevolgd door een woord met een klinker (bijv. il/elle/ils/elles), verandert 'que' in qu' .
--> Est-ce qu'il achete un vélo?

  • Wanneer je omkering gebruikt en er ontstaat een klinkerbotsing, voeg dan  -t- toe.
Il achète un vélo --> Achète - il un vélo --> achète-t-il un vélo?

Slide 14 - Diapositive

Vraagwoorden
Wie = Qui
Hoe = Comment
Waarom = Pourquoi
Wanneer = Quand
Wat = Qu'est-ce que / Que
Waar = Où

Slide 15 - Diapositive

Avez-vous des questions?

Slide 16 - Diapositive

les devoirs pour le 1ère novembre 


C (ex 13, 14, 15)
B (ex 8, 10, 11)

Apprendre: voca A + B + grammaire C

Slide 17 - Diapositive