cours 5 A

1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

programme pour lundi 28 mars
retour réflexif futur verbe connaître
correction 26 c,d, e
poser une question - comment faire 

Slide 2 - Diapositive

devoirs pour lundi 28 mars 
- apprendre verbe connaître      -  bloc G
- faire ex. 26 c, d, e

f

Slide 3 - Diapositive

DEVOIRS - apprendre et faire
Vous avez bien fait vos devoirs?
Vous avez bien fait!!!
Mais est-ce que vous avez appris vos devoirs aussi?
On va voir .............

Slide 4 - Diapositive

jij kent ( présent)
hij kende (imparfait)

Slide 5 - Question ouverte

vragen ZONDER vraagwoord
Er zijn 3 manieren om één vraag te stellen:

  • maak een gewone zin + vraagteken

  • Begin met 'est-ce que' en daarachter de gewone zin + vraagteken

  • Draai het OW en de PV om en zet er een streepje tussen.

Slide 6 - Diapositive

ZONDER vraagwoord
  • Maak een gewone zin + vraagteken
Tu parles français?
  • Begin met 'est-ce que' en daarachter de gewone zin + vraagteken 
Est-ce que tu parles français?
  • Draai het OW en de PV om en zet er een streepje tussen.
Parles-tu français?

Slide 7 - Diapositive

Maak deze zin op een andere manier vragend.
1. Tu aimes les frites?
2. Est-ce que tu aimes les frites?
3.__________________________

Slide 8 - Question ouverte

Maak deze zin op een andere manier vragend.
1. Vous avez un stylo pour moi?
2. Avez-vous un stylo pour moi?
3.__________________________

Slide 9 - Question ouverte

Let op!!
  • Wanneer 'que' wordt gevolgd door een woord met een klinker (bijv. il/elle/ils/elles), verandert 'que' in qu' .
--> Est-ce qu'il achete un vélo?

  • Wanneer je omkering gebruikt en er ontstaat een klinkerbotsing, voeg dan  -t- toe.
Il achète un vélo --> Achète - il un vélo --> achète-t-il un vélo?

Slide 10 - Diapositive

Maak deze zin op nog 2 andere manieren vragend.
Elle porte un T-shirt bleu?

Slide 11 - Question ouverte

Vraagwoorden.
Combineer
Wanneer
waar
hoe
Wie
waarom
hoeveel
quand
comment
qui
pourquoi
combien

Slide 12 - Question de remorquage

Vragen MET vraagwoord
  • gewone zin + vraagwoord aan het einde.

  • vraagwoord aan het begin + est-ce que + gewone zin

  • vraagwoord aan het begin + omkering ow - persv. + rest

  • Vraag woord aan het begin + gewone zin (kan niet altijd)

Slide 13 - Diapositive

MET vraagwoord
  • Gewone zin + vraagwoord aan het einde.   
Tu habites ?
  • Vraagwoord aan het begin + est-ce que + gewone zin
  est-ce que tu habites?
  • Vraagwoord aan het begin + omkering ow - persv. + rest
habites-tu?
  •   Vraag woord aan het begin + gewone zin (kan niet altijd)
tu habites?

Slide 14 - Diapositive

Welke klopt niet?
Tu es végétarien? (waarom)
A
Pourquoi es-tu végétarien
B
Pourquoi tu es végétarien
C
Es-tu végétarien pourqoui?
D
Pourquoi est-ce que tu es végétarien

Slide 15 - Quiz

wij kennen (présent)
jullie hebben gekend (passé composé)

Slide 16 - Question ouverte

zij zullen kennen (futur simple)
zij kenden (imparfait)

Slide 17 - Question ouverte

hij kent (présent)
zij hebben gekend (passé composé)

Slide 18 - Question ouverte

correction
ex. 26 C, D, E

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Comment poser une question?
Twee soorten vragen:
- vragen ZONDER vraagwoord (gesloten vragen)
- vragen MET vraagwoord (open vragen)

Slide 21 - Diapositive

Vraagwoorden
  • Pourquoi  - waarom
  • Qui  -  wie
  • Comment  -  hoe
  • où -  waar
  • quand - wanneer
  • combien  - hoeveel
  •  - quel - welke/wat
  • qu'est-ce que -  wat 

Slide 22 - Diapositive

Wat is jouw lievelingsland? Quel est ton pays préféré?
Wat zijn jouw lievelingsvakken? Quelles sont tes matières préférées?
Wat een verhaal! Quelle histoire!

Slide 23 - Diapositive

Tu vas à Paris!

Slide 24 - Question ouverte

Tu vas à Paris! + Quand

Slide 25 - Question ouverte

Waar woon jij?

Slide 26 - Carte mentale

il adore le français (3x)

Slide 27 - Diapositive

Comment tu t'appelles? (3x)

Slide 28 - Diapositive

wat is zijn lievelingsleraar?

Slide 29 - Diapositive

Welk land bezoekt zij?

Slide 30 - Diapositive

lAu travail
faire: 31 B ensemble
C, D, 
32 A, B, C, D

Slide 31 - Diapositive

les devoirs pour jeudi 31 mars
- apprendre: bloc I + bijlage + notes
 faire/finir exercices:
31 C D 32 A

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Vidéo