Lesson 9. Demonstrative pronouns

What are we going to do today?
- Study words in Quizlet
- Grammar revision
- Grammar 9 + exercises 
- Time left? Gimkit! 

Lesson goal: at the end of the class you know 1 demonstrative pronoun from the back of your head. 
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

What are we going to do today?
- Study words in Quizlet
- Grammar revision
- Grammar 9 + exercises 
- Time left? Gimkit! 

Lesson goal: at the end of the class you know 1 demonstrative pronoun from the back of your head. 

Slide 1 - Diapositive

Study
Study words chapter 2 in Quizlet for 10 minutes. 

In silence. 
timer
10:00

Slide 2 - Diapositive

Grammar E: meervoud
Plurals = meervoud. 

In het Engels zet je een woord meestal in het meervoud door een ‘s’ aan het woord toe te voegen. 

room – rooms  
grape – grapes  
glass – glasses

Slide 3 - Diapositive

Plurals
Sommige woorden hebben een andere spelling in het meervoud.  
Eindigt een woord op een medeklinker + y, dan verandert de -y in -ies. 
one baby – two babies  
one party – two parties

Eindigt een woord op een medeklinker + o, dan wordt -es toegevoegd.  
one tomato – two tomatoes  
one potato – two potatoes

Slide 4 - Diapositive

Meervouden

Eindigt het woord op -fe (zoals knife) dan krijgt het meervoud -ves. 1 knife wordt 2 knives. 

Eindigt het woord op een -s klank (watch, glass) dan komt er -es bij ipv s. 1 glass wordt 2 glasses

Uitzonderingen: 
1 child = 2 children (1 kind = 2 kinderen) 
1 tooth = 2 teeth (1 tand = 2 tanden) 
1 foot = 2 feet (1 voet = 2 voeten) 

Slide 5 - Diapositive

Wat is het meervoud van:
Bag

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het meervoud van:
Box

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het meervoud van:
Shoe

Slide 8 - Question ouverte

Wat is het meervoud van:
Bicycle

Slide 9 - Question ouverte

Wat is het meervoud van:
Glass

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het meervoud van:
Tooth

Slide 11 - Question ouverte

Wat weet je al
over aanwijzende voornaamwoorden?

Slide 12 - Carte mentale

Demonstrative pronouns
Demonstrative pronouns = aanwijzende voornaamwoorden. 
Aanwijzende voornaamwoorden in het Nederlands zijn: 
- die 
- dat
- deze 
Je gebruikt ze als je iets aanwijst. bijvoorbeeld: 
- Die tafel daar. 
- Deze schoenen die ik draag. 

Slide 13 - Diapositive

In het Engels heb je ook aanwijzende voornaamwoorden. 
 
Enkelvoud: This, That 

Meervoud: These, Those 

Slide 14 - Diapositive


This en these gebruik je voor voorwerp(en) die dichtbij staan. 
- This book that I am reading (enkelvoud)
- These pens in my pencil case. (meervoud)

That en those gebruik je voor voorwerp(en) die veraf staan. 
- That dog across the street. (enkelvoud) 
- Those cars parked over there (meervoud). 

Slide 15 - Diapositive

Welke twee aanwijzende voornaamwoorden gebruik je voor dichtbij?

Slide 16 - Question ouverte

Welke twee aanwijzende voornaamwoorden gebruik je voor veraf?

Slide 17 - Question ouverte

.... cup of coffee in front of me.
A
this
B
that

Slide 18 - Quiz

..... two books on the other side of the room.
A
These
B
Those

Slide 19 - Quiz

Do: 
Exercise 55, 56, 57 & 58

Done? Go to readtheory.org

Slide 20 - Diapositive

What did you learn
today?

Slide 21 - Carte mentale