Grammatica zinsdelen - H.2 Werkwoordelijk gezegde

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo, havo, vwo
• Leerjaar 1

H.2 Grammatica zinsdelen

Werkwoordelijk

gezegde

Lesdoel

- Je weet wat een werkwoordelijk gezegde is.

- Je kunt het werkwoordelijk gezegde vinden in de zin.

Wat is volgens jou het werkwoordelijk gezegde?

Het werkwoordelijk gezegde (wg) bestaat uit:

1. de persoonsvorm

2. alle andere werkwoorden in de zin.

3. onderdelen van een scheidbaar werkwoord.

De directeur reikt vandaag de diploma's uit.

4. te en aan het als deze voor een werkwoord staan. 

Mijn collega's zijn aan het vergaderen.

Hij staat al een half uur te dromen.

Werkwoordelijke uitdrukking

Vaste combinatie van een werkwoord en een of meer andere woorden. 

Figuurlijk taalgebruik.

De demonstranten kozen het hazenpad. (= vluchten)

wg = kozen het hazenpad 

Hij heeft een blauwtje gelopen. (= afgewezen worden)

wg = heeft een blauwtje gelopen 

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Wij zouden op de fiets naar huis gaan.

1. fiets
2. zouden
3. zouden gaan
4. zouden op de fiets gaan

Goed of fout? Het werkwoordelijk gezegde is altijd hetzelfde als de persoonsvorm.

1. Goed
2. Fout

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

De leerlingen waren de toets aan het maken.

1. waren
2. waren maken
3. waren de toets maken
4. waren aan het maken

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Bij de vergadering viel mijn baas meteen met de deur in huis.

1. viel
2. viel in huis
3. viel mijn baas
4. viel met de deur in huis

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Die verdediger speelde tachtig minuten mee tijdens de wedstrijd.

1. speelde
2. speelde mee
3. die verdediger
4. speelde tijdens de wedstrijd

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Welk deel van de stad werd door de orkaan verwoest?

1. werd verwoest
2. werd
3. verwoest
4. werd door de orkaan verwoest

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Mijn schoonzus heeft thuis de broek aan.

1. heeft
2. heeft de broek aan
3. heeft aan
4. heeft thuis de broek aan

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Tijdens het eten heeft mijn vader de krant voorgelezen.

1. heeft
2. heeft de krant voorgelezen
3. heeft voorgelezen

Noem 3 dingen die bij het werkwoordelijk gezegde horen.

Op de volgende slide staat een link naar een extra oefening.

https:

Aan de slag!

Maak online:

H.2 Grammatica zinsdelen

Oefening 1 t/m 4