TaalCompleet A2: 1.7 - 1.9 - 1.10

• NT2
• MBO
• Studiejaar 1-4

Goedemorgen!

Hoe was je weekend? Leuk? Saai? Druk? Rustig?

TaalCompleet A2: 1.7 - 1.9 - 1.10

1.7 En, maar, want, dus, of

Opdracht: Log in bij LessonUp. Typ de code en je naam. Doe mee met de quiz. 

1. Ik kom niet, want ik ben ziek.

1. goed
2. fout

2. Ik kom niet, dus ik ben ziek.

1. goed
2. fout

3. Ik ben ziek, dus ik kom niet.

1. goed
2. fout

4. Ik ben ziek, maar ik ga niet naar school.

1. goed
2. fout

5. Ik ben ziek, dus ik ga niet naar school.

1. goed
2. fout

6. Ik ben ziek, maar ik ga wel naar school.

1. goed
2. fout

1.7 En, maar, want, dus, of

Opdracht: Maak de zinnen af. Schrijf de zinnen in je schrift.

1. Het regent, dus zij ...
2. Ik ga met de trein of ik ... 
3. Mijn jongste dochter is zes en mijn ...
4. Hij gaat naar de dokter, want hij ...
5. Ik vind geel mooi, maar ik ... mooier. 
6. Wij bezoeken op zaterdag mijn tante en wij ... 

Klaar? Maak dan de opdrachten van 1.1 t/m 1.6. Werk daarna verder in het boek. 

1.7 En, maar, want, dus, of

Opdracht (2 min.): Kijk samen naar jullie zinnen. Zijn de zinnen goed?

Goede antwoorden:

1. Het regent, dus zij gaat met de auto.
2. Ik ga met de trein of ik ga met de bus.
3. Mijn jongste dochter is zes en mijn oudste dochter is negen.
4. Hij gaat naar de dokter, want hij is ziek.
5. Ik vind geel mooi, maar ik vind groen mooier. 
6. Wij bezoeken op zaterdag mijn tante en wij doen de boodschappen.

Extra luisterteksten

Opdracht: Je hoort Raf. Hij vertelt over zijn nieuwe huis. We lezen eerst samen de vragen. Luister daarna naar de tekst en schrijf het antwoord. 

1.7 En, maar, want, dus, of

Opdracht: Maak de opdrachten van 1.7 in je boek.

Klaar? Maak dan de opdrachten van 1.1 t/m 1.6. Werk daarna verder in het boek. 

Pauze

1.9 De grote kast - de kleine spiegel

Opdracht: Log in bij LessonUp. Typ de code en je naam. Doe mee met de quiz. 

1. De stoel is wit.

De ... stoel.

1. wit
2. wite
3. witte
4. wiete

2. De tafel is laag.

De ... tafel.

1. laag
2. laage
3. lagge
4. lage

3. Het kleed is grijs.

Het ... kleed.

1. grijse
2. grijze
3. grijsse
4. grijzze

4. Het kind is lief.

Het ... kind.

1. lieve
2. liefe
3. liev
4. lief

5. De tafel is van hout.

De ... tafel.

1. hout
2. houte
3. houtte
4. houten

6. Het kleed is van wol.

Het ... kleed.

1. wolle
2. wol
3. wollen
4. wole

1.9 De grote kast - de kleine spiegel

Opdracht: We kijken samen naar de video over 1.9. 

1.9 De grote kast - de kleine spiegel

Opdracht: Maak de opdrachten van 1.9 in je boek. 

Klaar? Maak dan de opdrachten van 1.1 t/m 1.8. Werk daarna verder in het boek. 

1.9 De grote kast - de kleine spiegel

Voorbeeld:

Ik verkoop mijn trui, want de trui is te klein.

Het is een blauwe trui.

De trui is van wol.

De trui kost € 5. 

1.9 De grote kast - de kleine spiegel

Voorbeeld:

Ik verkoop mijn trui, want de trui is te groot.

De trui is blauw.

Het is een wollen trui.

De trui kost 5 euro. 

1.9 De grote kast - de kleine spiegel

Opdracht: Schrijf een advertentie (Werkblad 1.9b).

Schrijf:

- Wat verkoop je? Waarom?

- Welke kleur heeft de stoel? 

- Van welk materiaal is de stoel gemaakt?

- Hoe duur (€) is de stoel? 

1.9 De grote kast - de kleine spiegel

Opdracht: Schrijf een advertentie (Werkblad 1.9b).

Goede antwoorden:

• Ik verkoop mijn stoel, want ik wil een nieuwe stoel.
• De stoel is rood. / Het is een rode stoel.
• De stoel is van hout. / Het is een houten stoel.
• De stoel kost € 10. / De stoel kost 10 euro.

Pauze

1.10 Op het station

Opdracht: Praat samen en vul in. 

Je ziet informatie over de vertrektijden en de sporen van de treinen. Maar sommige informatie is weg. Stel vragen en vul de antwoorden in.

Cursist A: Vraag aan Cursist B hoe laat de treinen vertrekken en van welk spoor.

Cursist B: Geef antwoord. 

Cursist A: Schrijf de antwoorden op. 

Klaar? Dan stelt Cursist B de vragen. Cursist A geeft antwoord. Cursist B schrijft de antwoorden op. Werk daarna verder in je boek.

Zinnen maken: goed of fout? 

Opdracht: Log in bij LessonUp. Typ de code en je naam. Doe mee met de quiz. 

Het schilderij aan de muur.

1. goed
2. fout

Mijn familie morgen komt bij mij thuis.

1. goed
2. fout

Anisa gaat doen morgen boodschappen.

1. goed
2. fout

Het meisje gaat om 3 uur naar haar werk.

1. goed
2. fout

Wil Noor een hond kopen?

1. goed
2. fout

Samra op vakantie wil gaan.

1. goed
2. fout

Omer wil zijn vader bellen?

1. goed
2. fout

De boeken liggen op de tafel.

1. goed
2. fout

Staat Sajida naast haar broer.

1. goed
2. fout

Amal en Yonas wonen naast Salam en Rik.

1. goed
2. fout

1.10 Op het station

Opdracht: Werk in je boek. Maak alle opdrachten van 1.1 t/m 1.10. 

Klaar? Werk dan verder in het boek. 

Pauze

Spreken op A2

Opdracht 1: Doe de spreekoefeningen samen. 

- Oefening 17, bladzijde 12

- Oefening 20, bladzijde 13

- Oefening 47, bladzijde 20

- Oefening 79, bladzijde 31

Opdracht 2: Doe de spreekoefeningen met de docent.

Werkblad 1.10

Opdracht: Lees de vragen en zoek de antwoorden in de tekst.

Ik begrijp 1.7 En, maar, want, dus, of

😒🙁😐🙂😃

Ik begrijp 1.9 De grote kast - de kleine spiegel

😒🙁😐🙂😃

Ik begrijp 1.10 Op het station

😒🙁😐🙂😃

Huiswerk

Opdracht: Schrijf een advertentie op bladzijde 325 van je boek.

Je wilt een meubel uit jouw huis verkopen. Maak thuis een foto van het meubel met je

telefoon. Geef informatie over het meubel. Gebruik bijvoeglijke naamwoorden!