Herhaling

Herhaling
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Herhaling

Slide 1 - Diapositive

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 2 - Question ouverte

Onze kat had een muis gevangen.
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
onze kat
B
had
C
een muis
D
had gevangen

Slide 3 - Quiz

Benoem de persoonsvorm in de volgende zin:
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
wat
B
is
C
de persoonsvorm
D
in

Slide 4 - Quiz

De jongste dochter was op vakantie met het vliegtuig.

A
De persoonsvorm is dochter
B
De persoonsvorm is was
C
De persoonsvorm is vakantie
D
De persoonsvorm is het

Slide 5 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de zin?
persoonsvorm
Piet
drinkt
een blikje cola
in de pauze

Slide 6 - Question de remorquage

Wat is in onderstaande zin de PV
Op de luchthaven zullen de beveiligers alle mobiele telefoons strenger controleren.

Slide 7 - Question ouverte

Wat is in onderstaande zin het OND
Op de luchthaven zullen de beveiligers alle mobiele telefoons strenger controleren.

Slide 8 - Question ouverte

Wat is in onderstaande zin de PV
Vallen volgende week de uren Nederlands uit?

Slide 9 - Question ouverte

Wat is in onderstaande zin het OND
Vallen volgende week de uren Nederlands uit?

Slide 10 - Question ouverte

Slide 11 - Vidéo

Lijdend voorwerp
Samengevat

Je stelt de vraag: Wie of wat + wwg + ond

Slide 12 - Diapositive

LV: wie of wat + wwg + ond
Ik eet een broodje hamburger
A
een broodje hamburger
B
eet
C
ik
D
broodje hamburger

Slide 13 - Quiz

LV: wie of wat + wwg + ond
Zal ik een woordenboek pakken?
A
zal pakken
B
woordenboek
C
ik
D
een woordenboek

Slide 14 - Quiz

LV: wie of wat + wwg + ond
De voetballer maakte een doelpunt
A
de voetballer
B
een doelpunt
C
maakte
D
de voetballer maakte

Slide 15 - Quiz

Voltooid deelwoord

Slide 16 - Diapositive

't kofschip

Slide 17 - Diapositive

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Diapositive

meestal
eindigt het op een -e 

de blauwe trui                                   het dikke boek                      de kale kop 

Slide 19 - Diapositive

Materiaal
Als het bijvoeglijk naamwoord aangeeft van welk materiaal het is gemaakt, dan schrijf je er altijd -en achter. 

de houten stoel                     de gouden ring                               de wollen trui. 

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Vidéo

de … (lekker) maaltijd
Regel
Is het een materiaal waarmee het gemaakt is ? Dan met -EN
A
lekker
B
lekkeren
C
lekkere

Slide 22 - Quiz

de … (zilver) armband
Regel
Is het een materiaal waarmee het gemaakt is ? Dan met -EN
A
zilver
B
zilveren
C
zilvere

Slide 23 - Quiz

de … (zijde) das
Regel
Is het een materiaal waarmee het gemaakt is ? Dan met -EN
A
zijden
B
zijde
C
zijdene

Slide 24 - Quiz

een … (aardig) meisje
Regel
Is het een materiaal waarmee het gemaakt is ? Dan met -EN
A
aardig
B
aardige
C
aardigen

Slide 25 - Quiz

de … (breed) straat

Slide 26 - Question ouverte

het … (riet) dak

Slide 27 - Question ouverte

het … (scherp) mes

Slide 28 - Question ouverte

de … (wol) trui

Slide 29 - Question ouverte

Verkleinwoorden

Slide 30 - Diapositive

Wat is het verkleinwoord van
"de boom"?

Slide 31 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van
"de ketting"?

Slide 32 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van
"het schrift"?

Slide 33 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord van
"de pen"?

Slide 34 - Question ouverte

Wat is het verkleinwoord voor de paraplu?

Slide 35 - Question ouverte

Over taal

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Wat is de betekenis van het woord: kritiek

Slide 38 - Question ouverte

Wat is de betekenis van het woord: feit  

Slide 39 - Diapositive

Wat is de betekenis van het woord: redenering

Slide 40 - Diapositive

Wat is de betekenis van het woord:  ontkent

Slide 41 - Diapositive

vervang het woord traag door een synoniem

Slide 42 - Diapositive

vervang het woord omgekomen door een synoniem

Slide 43 - Diapositive

vervang het woord ongemak door een synoniem

Slide 44 - Diapositive

Geef een voorbeeld van een moedertaal

Slide 45 - Diapositive

Geef een voorbeeld van een dialect

Slide 46 - Diapositive

Geef een voorbeeld van een groepstaal

Slide 47 - Diapositive

Geef een voorbeeld van chattaal

Slide 48 - Diapositive

Spelletje leenwoorden
- je noemt een leenwoord op, maar ieder leenwoord mag maar één keer gezegd worden. 
- Herhaal je? Ben je af!

Slide 49 - Diapositive