Kennis vragen katheteriseren

1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wanneer breng je geen blaas katheter in?
A
Blaasstenen
B
Terminaal zieke klant
C
Monitoren urine-output
D
Acute prostatitis

Slide 2 - Quiz

Wat is de indicatie voor een SP?
A
Als het inbrengen via de plasbuis niet lukt Als het inbrengen via de plasbuis niet lukt
B
Als de cliënt langere tijd een CAD nodig heeft
C
Steeds terugkerende urineweginfecties
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 3 - Quiz

Moet je de suprapubisch katheter draaien of dompelen?
A
Draaien wel maar Dompelen mag niet meer
B
Afhankelijk van voorschrift arts, echter dompelen mag niet meer
C
Dagelijks draaien en dompelen
D
Wekelijks draaien en dompelen.

Slide 4 - Quiz

Wat is intermitterende katheterisatie?
A
Eenmalig katheteriseren
B
Verblijfskatheter
C
Condoomkatheter

Slide 5 - Quiz

Welke groep heeft een verhoogde kans op het krijgen van een urineweginfectie?
A
mensen met migraine
B
mannen die veel fietsen
C
vrouwen na de overgang
D
jonge mensen die topsport beoefenen

Slide 6 - Quiz

Wat is de benaming voor de buitenste laag van de nier?
A
Niermerg
B
Nierschors

Slide 7 - Quiz

Wat is de belangrijkste taak van de nieren
A
het toevoegen van hormonen
B
het doorgeven van stoffen
C
het filteren van het bloed

Slide 8 - Quiz

Een ander woord voor urinelozing is:
A
diurese
B
filtratie
C
mictiedrang
D
mictie

Slide 9 - Quiz

Het antidiuretisch hormoon (ADH)


A
bevordert de filtratie van het bloed
B
zorgt voor meer urineproductie
C
bevordert de resorptie van water in de nieren
D
zorgt voor samen trekken van de blaas

Slide 10 - Quiz

Wat is een urineweginfectie?
A
Een ontsteking van de urinewegen.
B
Een ontsteking van de blaas.
C
Een bacteriële infectie van de urinewegen.
D
Een bacteriële infectie van de blaas

Slide 11 - Quiz

De juiste volgorde van het urinewegstelsel is...
A
Nieren - Blaas - Urineleider
B
Nieren - Urineleider - Blaas
C
Urineleider - Nieren - Blaas
D
Urineleider - Blaas - Nieren

Slide 12 - Quiz

De Latijnse naam voor nieren is:
A
Renine
B
Renes
C
Pyelum
D
Renalis

Slide 13 - Quiz

Blaas spoelen is een ...
A
Risicovolle handeling
B
Voorbehouden handeling

Slide 14 - Quiz

Wat is residu
A
urine in de blaas
B
urine wat via katheter uit de blaas wordt gehaald
C
urine wat achterblijft nadat iemand heeft geplast
D
spontane mictie

Slide 15 - Quiz

Een Tieman katheter wordt gebruikt bij
A
mannen
B
mannen met een vergrote prostaat
C
bij vrouwen na een operatie van de blaas
D
bij mannen na een operatie van de blaas

Slide 16 - Quiz

Er is sprake van een stoornis aan het zenuwstelsel waardoor de controle over de spieren van de blaas verdwijnt.
A
Druppelincontinentie
B
Reflexincontinentie
C
Overloopincontinentie
D
Urge-incontinentie

Slide 17 - Quiz

Een zorgvrager met een suprapubische katheter kan urineren via de normale weg
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Wat is geen voordeel van een suprapubische katheter
A
minder risico op infectie
B
minder kans op blaaskrampen en blaasstenen
C
mogelijkheid tot geslachtsgemeenschap
D
het is makkelijk in te brengen

Slide 19 - Quiz

Hoe lang mag een katheter maximaal blijven zitten voordat hij gewisseld moet worden?
A
12 weken
B
8 weken
C
4 weken
D
6 maanden

Slide 20 - Quiz

Wanneer krijgt iemand een suprapubische katheter?
A
Blaascarcinoom
B
Langdurige blaaskatheterisatie
C
Stollingsstoornis
D
Omdat het handiger is

Slide 21 - Quiz

Blaaskatheterisatie is een ....
A
risicovolle handeling
B
voorbehouden handeling

Slide 22 - Quiz

waarom hebben vrouwen een verhoogde kans op blaasontsteking
A
korte urinebuis
B
lange urinebuis
C
hebben geen prostaat
D
hormonen

Slide 23 - Quiz

wat is geen functie van het glijmiddel?
A
desinfecterend
B
vult plooien
C
verdovend
D
geen van bovenstaande

Slide 24 - Quiz

Een blaaskatheter die steriel verpakt is een beperkte tijd houdbaar
A
Waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

Deze katheter gebruik je bij?
A
continu blaasspoelen
B
eenmalig katheteriseren
C
verblijfskatheter
D
intermitterend katheteriseren

Slide 26 - Quiz

Wat is de functie van de ballon?
A
katheter in blaas houden
B
om te kunnen blaasspoelen
C
voorkomt blaaskrampen
D
verkleint kans op blaasontsteking

Slide 27 - Quiz

een blaaskatheter die goed zit produceert op vaste tijden urine
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quiz

een blaaskatheter voor eenmalig gebruik bevat hoeveel lumen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 29 - Quiz

Blaaskatheteriseren kan op 2 manieren.
A
urethraal Peg
B
suprapubis Peg
C
urethraal suprapubis

Slide 30 - Quiz

katheter verwijderen:
Bij het leeglopen van de ballon ...
A
oefen je druk uit op de stamper
B
vult de spuit zich vanzelf
C
laat je de zorgvrager persen
D
laat je de zorgvrager hoesten

Slide 31 - Quiz