Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Met hoeveel ml urine kan de blaas maximaal gevuld worden?
A
100-300 ml
B
200-500 ml
C
300-600 ml
D
400-700 ml
Slide 2 - Quiz
Welke groep heeft een verhoogde kans op het krijgen van een urineweginfectie?
A
mensen met migraine
B
mannen die veel fietsen
C
vrouwen na de overgang
D
jonge mensen die topsport beoefenen
Slide 3 - Quiz
Waaruit bestaat het Nefron?
A
het nierlichaampje en de nierschors
B
Het nierlichaampje en het nierbuisje
C
het nierbuisje en de nierschors
D
de Niermerg en de nierschors
Slide 4 - Quiz
Tijdens de meiose worden chromosomen verdeeld, hoeveel chromosomen bevat één dochtercel?
A
4
B
1
C
6
D
2
Slide 5 - Quiz
Uit hoeveel paar autosomen bestaat een menselijke lichaamscel?
A
23
B
46
C
22
D
1
Slide 6 - Quiz
Waar bevind zich de linker nier?
A
Voor de milt
B
Net onder het middenrif, rechts van de milt
C
Achter de milt
D
Net boven het middenrif, links van de milt
Slide 7 - Quiz
Tijdens de meiose worden de chromosomen verdeeld over vier dochtercellen, waardoor elke dochtercel maar één chromosoom bevat. Hoe heet zo’n dochtercel?
A
diploïde
B
haploïde
C
mitose
D
telofase
Slide 8 - Quiz
Welk type is het geslachtschromosoom voor vrouwen?
A
XX
B
XY
C
YY
Slide 9 - Quiz
Hoe heet de binnenste laag van een nier?
A
Pyelum
B
Renes
C
Cortex renalis
D
Medulla renalis
Slide 10 - Quiz
De nier bestaat uit drie lagen. Als je een nier van buitenaf zou aanprikken, welke lagen kom je achtereenvolgens tegen?
A
schors, merg, bekken
B
merg, schors, bekken
C
bekken, merg, schors
D
schors, bekken, merg
Slide 11 - Quiz
Wat is de benaming voor de buitenste laag van de nier?
A
Niermerg
B
Nierschors
Slide 12 - Quiz
Wat is de Latijnse benaming voor de baarmoeder?
A
Cervis
B
Uterus
C
Ovaria
D
Perimetrium
Slide 13 - Quiz
Het maken van een voorvocht dat vrijkomt tijdens seksuele opwinding, vindt plaats in . . .
A
zaadleider
B
zaadballen
C
prostaat
D
Cowperse klieren
Slide 14 - Quiz
Door welke 3 processen komt uiteindelijk urine in de nieren tot stand?
A
Ultrafiltratie, Heropname en Uitscheiding
B
Uitscheiding, Metabolisme en Resorptie
C
Kapseldruk, Metabolisme en Ultrafiltratie
Slide 15 - Quiz
Welke structuur verbind de bijbal met het spuitbuisje?
A
zaadblaasjes
B
urinebuis
C
prostaat
D
zaadleider
Slide 16 - Quiz
Tijdens welke fase wordt de ingang van de vagina nauwer, maar verwijdt het binnenste deel van de vagina zich?
A
Opwindingsfase
B
Plateaufase
C
Orgastische fase
D
Ontspanningsfase
Slide 17 - Quiz
Voorurine bevat doorgaans...
A
elektrolyten
B
afvalstoffen
C
beide bovenstaande
D
geen van bovenstaande
Slide 18 - Quiz
De samenstelling van urine bestaat uit:
A
Water; zouten; afbraakproducten van eiwitten; uribilline; celresten
B
Water; zouten; suikers; celresten
C
Water; zouten; uribilline; rode bloedlichaampjes
D
Water; zouten; suikers; eiwitten
Slide 19 - Quiz
Wat is de belangrijkste taak van de nieren
A
het toevoegen van hormonen
B
het doorgeven van stoffen
C
het filteren van het bloed
Slide 20 - Quiz
Hoeveel liter voorurine wordt er per dag geproduceerd in de nieren?
A
180
B
18
C
1
D
100
Slide 21 - Quiz
Op de overgang van blaasuitgang naar de plasbuis liggen twee kringspieren Welke uitspraak is waar?
A
Beide kringspieren staan onder invloed van de wil
B
De inwendige kringspier staat onder invloed van de wil
C
De uitwendige kringspier staat onder invloed van de wil
D
Geen van beide kringspieren staat onder invloed van de wil
Slide 22 - Quiz
Een ander woord voor urinelozing is:
A
diurese
B
filtratie
C
mictiedrang
D
mictie
Slide 23 - Quiz
Welk verschijnsel heeft invloed op de hoeveelheid urineproductie?
A
zuurbranden
B
incontinentie
C
diarree
D
obstipatie
Slide 24 - Quiz
Waar in het nefron vindt de actieve terugresorptie van vocht uit de voorurine plaats?
A
glomerulus
B
lus van Henle
C
kapsel van Bowman
D
nierbekken
Slide 25 - Quiz
Het antidiuretisch hormoon (ADH)
A
bevordert de filtratie van het bloed
B
zorgt voor meer urineproductie
C
bevordert de resorptie van water in de nieren
D
zorgt voor samen trekken van de blaas
Slide 26 - Quiz
Wat doen de nieren met glucose?
A
ze houden het zolang mogelijk in het bloed
B
ze zorgen voor de aanmaak van glucose
C
ze scheiden het meteen uit
D
ze zorgen voor de vermenging met zout
Slide 27 - Quiz
Wat is een urineweginfectie?
A
Een ontsteking van de urinewegen.
B
Een ontsteking van de blaas.
C
Een bacteriële infectie van de urinewegen.
D
Een bacteriële infectie van de blaas
Slide 28 - Quiz
De anamnese is bij ouderen het minst belangrijk bij het stellen van een diagnose.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 29 - Quiz
De juiste volgorde van het urinewegstelsel is...
A
Nieren - Blaas - Urineleider
B
Nieren - Urineleider - Blaas
C
Urineleider - Nieren - Blaas
D
Urineleider - Blaas - Nieren
Slide 30 - Quiz
Het antidiuretisch hormoon (ADH) bevordert de resorptie van water in de nieren.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 31 - Quiz
Tot welk stelsel behoren de nieren?
A
Circulatiestelsel
B
Ademhalingsstelsel
C
Uitscheidingsstelsel
D
Zenuwstelsel
Slide 32 - Quiz
De Latijnse naam voor nieren is:
A
Renine
B
Renes
C
Pyelum
D
Renalis
Slide 33 - Quiz
Blaas spoelen is een ...
A
Risicovolle handeling
B
Voorbehouden handeling
Slide 34 - Quiz
Wat is residu
A
urine in de blaas
B
urine wat via katheter uit de blaas wordt gehaald
C
urine wat achterblijft nadat iemand heeft geplast
D
spontane mictie
Slide 35 - Quiz
Een Tieman katheter wordt gebruikt bij
A
mannen
B
mannen met een vergrote prostaat
C
bij vrouwen na een operatie van de blaas
D
bij mannen na een operatie van de blaas
Slide 36 - Quiz
Er is sprake van een stoornis aan het zenuwstelsel waardoor de controle over de spieren van de blaas verdwijnt.
A
Druppelincontinentie
B
Reflexincontinentie
C
Overloopincontinentie
D
Urge-incontinentie
Slide 37 - Quiz
Een zorgvrager met een suprapubische katheter kan urineren via de normale weg
A
Juist
B
Onjuist
Slide 38 - Quiz
Wat is geen voordeel van een suprapubische katheter