Hoofdstuk 5 klas 2 kgt

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Hoofdstuk 5 klas 2 kgt

Betrouwbaarheid van teksten

Samenstellingen

Bijwoordelijke bepaling

Voltooid deelwoord of persoonsvorm

Als of dan

Is een tekst op een serieuze nieuwssite betrouwbaar?

1. ja, altijd
2. ja, meestal
3. soms wel, soms niet
4. nee

Voorbeelden van signaalwoorden zijn:

1. ik, jij en hij
2. huis, boom, konijn
3. omdat, dus, of
4. rode, mooie, kapotte

Signaalwoorden

1. plakken 2 of meer zinnen aan elkaar
2. staan aan het begin van de zin
3. kunnen nooit aan het begin van de zin staan
4. geven aan dat er gevaar dreigt

Signaalwoorden voor vergelijking zijn:

1. omdat, doordat, want
2. eerst, daarna, vervolgens
3. beter dan, groter dan, even mooi als
4. bijvoorbeeld, zoals

Signaalwoorden geven verbanden aan. Welk verband wordt aangegeven door het signaalwoord 'maar'

1. vergelijking
2. argument
3. tegenstelling
4. volgorde

Een tekst is betrouwbaar als

1. hij geschreven is met het doel iets te verkopen
2. hij op een serieuze site staat en niet te lang geleden geschreven is
3. de bron een bedrijf is
4. er iemand in geciteerd wordt

Een tekst is niet betrouwbaar als

1. er wetenschappers aan het woord zijn
2. de tekst uit een krant komt (bron)
3. de tekst te oud is
4. het doel is om te informeren

Samenstellingen zijn

1. twee zinnen aan elkaar
2. twee woorden aan elkaar
3. twee mensen bij elkaar
4. twee teksten bij elkaar

Welk woord is geen samenstelling?

1. deurknop
2. hondenriem
3. kinderachtig
4. kattenbelletje

Welk woord is een samenstelling?

1. bijbaantje
2. onderzoeken
3. vriendelijk
4. kinderstoel

Welk woord is geen samenstelling

1. diepzeeduikboot
2. achterelkaar
3. tentententoonstelling
4. vruchtensorbet

Om een bijwoordelijke bepaling te vinden kun je de volgende vraagwoorden gebruiken

1. wie, waarom
2. wat, waardoor
3. waar, wanneer
4. wie, wat

Om de bijwoordelijke bepaling te vinden stel je de vraag:

1. wie, wat
2. wie, waarom
3. wat, waardoor
4. met wie, waardoor

Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in deze zin:
In 1840 vertrok hij naar Amerika

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Morgen ga ik met de fiets naar school.
Hoeveel bwp staan in deze zin?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Vorig jaar stak ik met mijn broer vuurwerk af op zijn verjaardag.
Hoeveel bwp's?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Deze maand heb ik met mijn zoon op een tandum de elfstedentocht gefietst in 10 uur.

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Wat is het onderwerp van deze zin?
Gisteren moest ik met mijn hond naar de dierenarts.

1. moest
2. ik
3. mijn hond
4. de dierenarts

Wat is het lijdend voorwerp?
Geef je mij morgen mijn boek terug?

1. je
2. mij
3. geef
4. mijn boek

Wat is het meewerkend voorwerp?
Morgen stuurt zijn mentor alle informatie aan zijn ouders.

1. morgen
2. zijn mentor
3. aan zijn ouders
4. alle informatie

Wat is het gezegde?
De politie heeft de fietser gisteren ook al gewaarschuwd.

1. de politie
2. heeft gewaarschuwd
3. de fietser
4. gisteren

Maak zelf een zin met een bijwoordelijke bepaling

Voltooid deelwoord of persoonsvorm?
Hij beoordeelt het gemaakte tentamen.

1. beoordeelt is pv
2. beoordeelt is vd
3. tentamen is pv
4. tentamen is vd

Juiste spelling
Hij ....... (verdelen) de taart

1. verdeelt
2. verdeeld
3. verdeeldt
4. verdeel

De datum is alweer ... (veranderen)

1. verandert
2. veranderd
3. veranderdt
4. veranderen

De rechercheur heeft hem uren ...(ondervragen)

1. ondervraagt
2. ondervraagd
3. ondervraagdt
4. ondervraaf

Welke zin is fout?

1. Ik ben sneller dan jij.
2. Hij is even snel als ik.
3. Wie is sneller dan hij?
4. Ben jij sneller als hij?

Welke zin is fout?

1. Ik vind deze kleur even mooi als die andere.
2. Ik vind mijn hond liever als die van jou.
3. Ik vind onze school fijner dan het Corlaer.
4. Ik vind het vandaag even warm als gisteren.

Welke zin is fout?

1. Het is dit jaar droger als vorig jaar.
2. Het is net zo droog als vorig jaar.
3. Het is warmer dan vorig jaar.
4. Het is even warm als vorig jaar.

nog moelijk