Herhalingslessen (1) spelling H3 - juni 2020 (corona)

Herhaling spelling
Alle spellingregels, behálve werkwoordspelling
1 / 49
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 49 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Herhaling spelling
Alle spellingregels, behálve werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Wat is het verkleinwoord van 'cd'?
A
cd'tje
B
cdtje
C
cd's
D
cd-en

Slide 2 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'la'?
A
latje
B
laatje
C
la'tje
D
laadje

Slide 3 - Quiz

Hoe schrijf je het verkleinwoord van:

De tafel

Slide 4 - Question ouverte

Hoe schrijf je het verkleinwoord van:

Het paard

Slide 5 - Question ouverte

Hoe schrijf je het verkleinwoord van:

De beloning

Slide 6 - Question ouverte

Hoe schrijf je het verkleinwoord van:

De bikini

Slide 7 - Question ouverte

Hoe schrijf je het verkleinwoord van:

De foto

Slide 8 - Question ouverte

Hoe schrijf je het verkleinwoord van:

De kaart

Slide 9 - Question ouverte

Herhaling meervoudsvorming
Meervouden op -s: garages, dvd's, baby's, bureaus, essays.

Meervouden op -en: bomen, laarzen, dieven, takken, perziken, knieën, bacteriën

Meervouden op -eren: eieren, runderen

Vreemde meervoudsvormen: musea, data, crises, politici.

Slide 10 - Diapositive

Wat is het het meervoud van salto?
A
salto's
B
saltos
C
saltoos
D
saltoo's

Slide 11 - Quiz

Wat is het meervoud van pony?
A
ponys
B
ponies
C
pony's
D
ponie's

Slide 12 - Quiz

Wat is het meervoud van prestatie?
A
prestatie's
B
prestaties

Slide 13 - Quiz

Wat is het meervoud van knie?
A
kniën
B
knieën
C
knie-en
D
knies

Slide 14 - Quiz

Wat is het meervoud van olie?
A
olies
B
olie's
C
olieën
D
oliën

Slide 15 - Quiz

Wat is GEEN meervoud van datum?
A
data's
B
datums
C
data

Slide 16 - Quiz

Herhaling trema, apostrof, accenttekens

Slide 17 - Diapositive

Herhaling trema, apostrof, accenttekens

Slide 18 - Diapositive

Waar hoort een trema?
fantasieen
A
fantasiëen
B
fantasieën

Slide 19 - Quiz

Waar hoort een trema?
tweeenzestig
A
tweeënzestig
B
tweënzestig

Slide 20 - Quiz

Herhaling tussenklank in samenstellingen

Slide 21 - Diapositive

Herhaling tussenklank in samenstellingen

Slide 22 - Diapositive

Herhaling tussenklank in samenstellingen

Slide 23 - Diapositive

Uitleg aan elkaar of los

Slide 24 - Diapositive

Uitleg aan elkaar of los

Slide 25 - Diapositive

Uitleg aan elkaar of los

Slide 26 - Diapositive

Aan elkaar of los?
Aan elkaar:
1. Samenstellingen van twee of drie woorden: schoolvakantie
2. Getallen tot en met duizend en in samenstellingen: drieduizend, zeshonderd. 
3. Combinaties van voorzetsel en bijwoord: dichtbij, naartoe.
4. Combinatie van twee voorzetsels: voorin, achterop.
5. Er, hier, daar, waar + voorzetsel: hieraan, waarvoor, daartegenover.

Slide 27 - Diapositive

Aan elkaar of los?
Los: 
1. Getallen met miljoen of miljard: vijf miljoen, zes miljard.
2. Combinatie van voorzetsel en bijwoord als daarna een lidwoord of zelfstandig naamwoord komt: hij woont dicht bij de stad.
3. Combinatie van twee voorzetsels als daarna een lidwoord of zelfstandig naamwoord komt: ik zit graag achter op de fiets
5. Voorzetsels die onderdeel uitmaken van een werkwoord: inpakken, opschieten, bijzetten. 

Slide 28 - Diapositive

Schrijf het volgende woord op de juiste manier en gebruik een koppelteken als dat nodig is.
autoonderdelen

Slide 29 - Question ouverte

Schrijf het volgende woord op de juiste manier en gebruik een koppelteken als dat nodig is.
100jarige

Slide 30 - Question ouverte

Schrijf het volgende woord op de juiste manier en gebruik een koppelteken als dat nodig is.
op-eten

Slide 31 - Question ouverte

Voorkomen van een verkeerde uitspraak


                                      JA          -> Gebruik een koppelteken
Samenstelling?
                                      Nee       -> Gebruik een trema


Slide 32 - Diapositive

Koppelteken
Gebruik je:

In aardrijkskundige namen.

Zuid-Spanje
Noord-Hollandse

Slide 33 - Diapositive

Koppelteken
Gebruik je:

Voor of na een cijfer, afkorting, letter(s) of symbool.

50-jarige
EU-land
tussen-s

Slide 34 - Diapositive

Koppelteken
Gebruik je:

Als de samenstelling anders verkeerd wordt uitgesproken.

auto-onderdelen
mee-eten

Slide 35 - Diapositive

Koppelteken
Gebruik je:

Voor of na een hoofdletter

Jan-Peter
T-shirt
(Noteren in het boekje)

Slide 36 - Diapositive

Voorkomen van een verkeerde uitspraak


                                      JA          -> Koppelteken
Samenstelling?
                                      Nee       -> Trema


Slide 37 - Diapositive

Trema
Een trema zijn twee puntjes op een klinker.

Een trema is bedoeld om duidelijk te maken hoe je een woord uitspreekt.

Op welke letter komt een trema te staan?

Slide 38 - Diapositive

Trema
Door een trema te zetten op de letter ná de breuk in de klank, spreek je het woord goed uit.

geïllustreerd

ge - illustreerd: vóór de i moet de klank worden gebroken.

Slide 39 - Diapositive

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Yvet denkt dat ik haar naaap met mijn nieuwe kapsel.
______

Slide 40 - Question ouverte

Waarom heeft het woord een trema?
onhygiënisch
A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken

Slide 41 - Quiz

Waarom heeft het woord
een koppelteken?
e-mailen
A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken

Slide 42 - Quiz

Waarom heeft het woord een trema?
hindoeïsme
A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken

Slide 43 - Quiz

Een samenstelling die begint of eindigt met een afkorting, krijgt een koppelteken.
tv-kijker, kleuren-tv, IQ-test, pc-netwerk

A
Nee. Het is kleurentv, IQtest en pcnetwerk
B
Het mag allebei
C
Dit is helemaal goed

Slide 44 - Quiz

Waarom heeft het woord
een koppelteken?
Oost-Indisch
A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken

Slide 45 - Quiz

Als je getallen als 22 en 53 uitschrijft, gebruik je altijd een trema.
A
waar
B
niet waar

Slide 46 - Quiz

Waarom heeft het woord
een koppelteken?
%-teken
A
Het woord is een aardrijkskundige aanduiding of afleiding hiervan
B
Het woord is een samenstelling die je anders verkeerd zou uitspreken
C
Het woord is een samenstelling waarin een cijfer, symbool of afkorting voorkomt
D
Het woord is geen samenstelling en anders zou je het verkeerd uitspreken

Slide 47 - Quiz

Wat vond je ervan om op deze manier de stof te herhalen?
A
Prima, doe mij zo nog twee herhalingslessen + nieuwe uitleg
B
Matig, ik vind een powerpointpresentatie prettiger
C
Matig, ik doe liever geen oefeningen tussen de uitleg door
D
Iets anders, namelijk.... (noem dit in de les)

Slide 48 - Quiz

Aan de slag
Ga naar LearnBeat (via SOM!)
Maak bij Spelling onderdeel 1.6 helemaal. Huiswerk voor morgen. 

Slide 49 - Diapositive