A3 - Cours 27 | Chez le docteur improvisatie + zinsopbouw + extra uitleg futur/conditionnel

Bienvenue au cours de français!
- Madame Geluk
On commence dans .....
Aan het einde van deze les .....
  • .. weet ik hoe ik een Franse zin moet opbouwen.
  • ... kan ik de dokter vertellen waar ik last van heb, nadat met het skiën ben gevallen.
timer
1:00
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Bienvenue au cours de français!
- Madame Geluk
On commence dans .....
Aan het einde van deze les .....
  • .. weet ik hoe ik een Franse zin moet opbouwen.
  • ... kan ik de dokter vertellen waar ik last van heb, nadat met het skiën ben gevallen.
timer
1:00

Slide 1 - Diapositive

Le programme
  • Construire des phrases / questions correctes [10 min]
  • Improviser une conversation chez le docteur [15 min]
  • Optionnel: explication futur + conditionnel

Les devoirs  - mercredi
> Au bureau de police (1-5)

Slide 2 - Diapositive

Construction de la phrase
Volgorde zin: (bepalingen) onderwerp - werkwoordelijk gezegde - lijdend vw- (bepalingen)

Exemple: " (ce matin)La femme a mangé une pomme(ce matin)"



Extra uitleg zinsopbouw, klik op deze link


Slide 3 - Diapositive

Faire des phrases
* hier tijdsbepaling achteraan de zin.
tombé(e)
de mon vélo
Je
hier
suis
soir

Slide 4 - Question de remorquage

Grammaire : la phrase interrogative sans mot interrogatif
Een vraagzin kun je formuleren zonder vraagwoord:
  • gewone zin + ?
  • est-ce-que + gewone zin + ?
  • door omkering van onderwerp en persoonsvorm + ?

Aimez-vous la noix de coco Est-ce-que tu joues au tennis ?

Slide 5 - Diapositive

Traduis: Ben je misselijk?

Slide 6 - Question ouverte

Vraagzin met vraagwoord

  1.     Tu vas en Italie quand?
  2.     Quand est-ce que tu vas en Italie?
  3.     Quand vas-tu en Italie?

Slide 7 - Diapositive

Grammaire : la phrase interrogative avec un mot interrogatif
Een vraagzin kun je formuleren met een vraagwoord:
  • vraagwoord + est-ce-que + gewone zin + ?
  • gewone zin + vraagwoord?
  • vraagwoordomkering van onderwerp en persoonsvorm + ?

Pourquoi est-ce-que tu manges le chocolat ? allons-nous ?
(où, comment, combien, quand, pourquoi,qui etc.)

Slide 8 - Diapositive

Hoe ben je gevallen?

Slide 9 - Question ouverte

Slide 10 - Vidéo

Parlez: Chez le docteur
  • Situation: Tu es tombé e)en faisant du ski dans les Alpes. .Bedenk zelf waar je last van hebt en werk een gesprek bij de dokter verder uit in je groepje.
    Let op: zowel de vragen van de dokter, als ook jouw antwoorden. Minimaal 8 vragen + antwoorden.
  • Zinnen lever je -per persoon - in, in de volgende dia.
timer
8:00

Slide 11 - Diapositive

Vul hier je geïmproviseerde gesprek in:

Slide 12 - Question ouverte

Conditionnel / Futur
Futur (ik zal .... > gaat in principe gebeuren)
  • > Als iets gaat gebeuren: Il fera beau demain!
    (Het wordt mooi weer morgen / het zal mooi weer worden morgen)
  • Als het zeker is dat je iets zal doen:  Je parlerai moins fort 
    (ik zal minder hard praten)
Conditionnel ( ik zou ...... > is niet zeker!)
  • Beleefdheid : je voudrais un coca.
  • Voorwaarde: Si le coronavirus n'était pas là, j'irais en vacances.
  • Veronderstelling:  Luc viendrait chez moi ce soir.

Slide 13 - Diapositive

Futur & Conditionnel

  • Futur = ik zal ....
  • Conditionnel = ik zou.....
  • Het infinitief + uitgang

* ai = uitspraak é
** ais = uitspraak è


Uitgang conditionnel:
-ais**
-ais
-ait
-ions
-iez
-aient

Uitgangen 'imparfait'
Uitgang futur:
-ai*
-as
-a
-ons
-ez
-ont

Uitgangen lijkt op 'avoir'

Slide 14 - Diapositive

Zeg dat je straks naar het ziekenhuis gaat.

Slide 15 - Question ouverte

Zeg dat je op vakantie zou gaan.
(maar het gaat niet door)

Slide 16 - Question ouverte

Les devoirs
Semaine prochaine:
  • Traduis: Au bureau de police (1-5)
  • Vocabulaire Taaldorp: 325-350



timer
8:00

Slide 17 - Diapositive

LET OP uitzonderingen! (Conditionnel)
bij werkwoorden op -re vervalt de -e: j'apprendrai (ik zal leren)

être          je serais         ik zou zijn
avoir        tu aurais       jij zou hebben
faire         il ferait           hij zou doen

bij sommige werkwoorden is de stam van de futur/conditionnel onregelmatig

aller         nous irions            wij zouden gaan
pouvoir   vous pourriez      jullie zouden kunnen
vouloir     elles voudraient    zij zouden willen

Slide 18 - Diapositive

Corrigez 'Chez le docteur'
  • In de volgende dia's vul je jouw antwoorden op Chez le docteur in.
  • Klik op 'Toelichting' en je krijgt het juiste antwoord.
  • Docent kan feedback geven in LessonUp.
  • Specifieke vraag? Stel in de Hangout.


Slide 19 - Diapositive

Qu'est-ce qui s'est passé exactement?

6. Je zegt dat je gevallen bent met je fiets. je wilt ook weten of het ernstig is.

Slide 20 - Question ouverte

> Oui. C'est assez grave. Vous vous êtes cassé la jambe et vous devez aller à l'hôpital.

7. Zeg dat je moeder je naar het ziekenhus zal brengen. Vraag wat ze daar doen.

Slide 21 - Question ouverte

> Vous devez passer une radio et on va vous mettre la jambe dans le plâtre.

8.Vraag hoe lang je been in het gips moet blijven.

Slide 22 - Question ouverte

> Au moins quelques semaines.

9. Je herhaalt dat je veel pijn hebt aan je been en vraagt of hij iets tegen de pijn heeft.

Slide 23 - Question ouverte

> L'infirmière va vous faire une piqûre.

10. Je bedankt de dokter en neemt afscheid.

> Je vous en prie. Bon rétablissement et bonne fin de vacances quand même! Au revoir.

Slide 24 - Question ouverte

Les objectifs d'apprentissage
Aan het einde van deze les ...
...ken ik minimaal 10 woorden die kunnen beschrijven waar ik pijn heb/last van heb.
...heb ik zin 6-10 van 'Chez le docteur' nagekeken.
Verlaten klaslokaal:
> spullen opruimen 
> tafel recht
> Stoel aanschuiven

Slide 25 - Diapositive

Quizlet Live!
Ga naar www.quizlet.live
of naar de Quizlet App



Slide 26 - Diapositive

Verbuga.eu
> Tijden (temps): présent , passé composé & imparfait
> Verbes irréguliers: avoir, être, faire, aller, vouloir
> Verbes réguliers: parler, finir & vendre
timer
5:00

Slide 27 - Diapositive

Les moyens à utiliser

Slide 28 - Diapositive