Criminaliteit klas 3 en 4

Criminaliteit

Burgerschap

Leerdoelen

Aan het einde van deze les weet ik het verschil tussen een overtreding en een misdrijf.

Aan het einde van deze les weet ik welke risicofactoren er zijn voor crimineel gedrag.

Waar denk je aan bij iets strafbaars doen?

Overtreding of misdrijf

Als je regels uit de wet overtreedt, spreken we van strafbaar gedrag.

Er zijn twee vormen van strafbaar gedrag: 

overtredingen en misdrijven.

Misdrijven zijn ernstige strafbare feiten.

Bijvoorbeeld: vernieling, diefstal, verkrachting en moord.

Overtredingen zijn strafbare feiten die minder erg zijn.

Bijvoorbeeld: zonder licht rijden.

Voor een overtreding krijg je meestal alleen een boete.

Is er bij geldezels sprake van een misdrijf?

En wat zijn de gevolgen van een strafblad?

Risicofactoren

Risicofactoren zijn omstandigheden die het risico vergroten dat iemand crimineel wordt.

Bijvoorbeeld: 

• groepsgedrag, alcohol of drugs

• spijbelen en schooluitval

Heb jij wel eens iets strafbaars
(onder groepsdruk) gedaan?

Straffen

Als de rechter vindt dat iemand schuldig is, zijn er

verschillende mogelijkheden om te straffen. Dat zijn:

• een geldboete

• een gevangenisstraf

• een taakstraf

Bureau HALT 12 tot 18 jaar 

Strafblad

Als de rechter je straf geeft, krijg je een strafblad: 

een lijst met misdrijven waarvoor je bent gestraft.

Kijkopdracht

Welke oorzaken voor crimineel gedrag

herken je in het volgende videofragment?

Wat is een goede omschrijving van criminaliteit?

1. Asociaal gedrag.
2. Alle overtredingen die in de wet staan.
3. Alle misdrijven die in de wet staan.
4. Strafbare feiten die minder erg zijn.

Wat is een misdrijf?

1. Zonder te betalen in de bus zitten.
2. Op de fiets zonder licht in het donker fietsen.
3. Een krat bier uit de supermarkt stelen.
4. Wildplassen.

Dus: als je één blikje cola steelt:

1. Ben je asociaal
2. Pleeg je een misdrijf
3. Bega je een overtreding

Wat is een overtreding?

1. Doorlopen waar een bord “verboden toegang” staat.
2. Een fiets stelen.
3. Een schuurtje openbreken.
4. Iemand een klap geven.

Stelen van een fiets. Overtreding of misdrijf?

1. Overtreding
2. Misdrijf

Geef bij de volgende afbeeldingen aan of het gaat om een overtreding of misdrijf.

Sleep het juiste woord naar de juiste afbeelding.

Mishandeling

Vuil op straat dumpen

Door rood lopen

Misdrijf

Overtreding

Leerdoelen

Je weet nu het verschil tussen een overtreding en een misdrijf.

Je weet nu welke risicofactoren er zijn voor crimineel gedrag.