Voegwoorden en signaalwoorden

Welk voegwoord hoort in deze zin?
Diese Jacke kostet ______(=maar) 20 Euro
A
aber
B
sondern
C
nur
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
DuitsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Welk voegwoord hoort in deze zin?
Diese Jacke kostet ______(=maar) 20 Euro
A
aber
B
sondern
C
nur

Slide 1 - Quiz

Vertaal de
signaalwoorden
in deze zinnen:

Slide 2 - Question ouverte

Wat is de vertaling van het signaalwoord 'weil'?

Slide 3 - Question ouverte

Wat betekent dit signaalwoord?: kaum

Slide 4 - Question ouverte

Wat is de vertaling van het signaalwoord 'auch'?

Slide 5 - Question ouverte

Schreibe 3 Sätze mit voegwoorden.

Slide 6 - Question ouverte

Wat is de betekenis van het voegwoord "wenn"?

Slide 7 - Question ouverte

Maak de zin af met het juiste voegwoord: ... es regnet, müssen wir unsere Reisepläne ändern> als/indien

Slide 8 - Question ouverte

Wat is de betekenis van het Duitse voegwoord "als"?

Slide 9 - Question ouverte

Maak de zin af met het juiste voegwoord: ... ich klein war, konnte ich schon schnell sprechen>toen.

Slide 10 - Question ouverte

Maak de zin af met het juiste voegwoord: Ich weiss nicht, ... ich heute abend mitgehe> of.

Slide 11 - Question ouverte


In alinea 2 zijn 2 signaalwoorden gemarkeerd. Beide signaalwoorden kun je vertalen met “of”? Klopt dat?
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Welk verband geeft het volgende signaalwoord aan?
zum Beispiel
A
tegenstelling
B
uitleg
C
voorbeeld
D
opsomming

Slide 13 - Quiz


Kies de vertaling van het signaalwoord ''denn'' in alinea 5
A
dus
B
maar
C
vanwege
D
want

Slide 14 - Quiz

Kies juiste signaalwoord
Hast du lieber eine Cola ............... einen Icetea
A
oder
B
und
C
deswegen
D
aber

Slide 15 - Quiz

Hoe vertaal je dit signaalwoord? : sogar
A
zeker
B
dus
C
zelfs

Slide 16 - Quiz

Ich habe keine Schulden, .... kann ich ein Haus kaufen
welk signaalwoord ontbreekt?
A
doch
B
deshalb
C
denn
D
gerade

Slide 17 - Quiz

Welke functie heeft dit signaalwoord?

erstens / zweitens / drittens
A
opsomming
B
tegenstelling
C
conclusie
D
versterking

Slide 18 - Quiz

Welke functie heeft dit signaalwoord?

dagegen
A
opsomming
B
voorbeeld geven
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 19 - Quiz

Vul het juiste bij-/voegwoord in:
Wir haben hunger, ...... essen wir Brot.

Slide 20 - Question ouverte