Bij welke prijs is het consumentensurplus gelijk aan € 6,125?
A
0
B
0,10
C
0,15
D
0,20
1 / 35
suivant
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.
Éléments de cette leçon
Bij welke prijs is het consumentensurplus gelijk aan € 6,125?
A
0
B
0,10
C
0,15
D
0,20
Slide 1 - Quiz
De vergelijking van de gegeven grafiek is:
A
q=-100p+18000
B
q=-10p+18000
C
q=100p+18000
D
q=10p-18000
Slide 2 - Quiz
Het consumentensurplus van deze consument bij een verkoopprijs van € 3 is
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 3 - Quiz
Wat is het consumentensurplus bij p = € 0,30?
A
2
B
4
C
20
D
40
Slide 4 - Quiz
Lesdoelen
Aan het einde van deze les kun je de prijs en inkomenselasticiteit uitrekenen en toepassen.
Slide 5 - Diapositive
Substitutie
Goederen die elkaar kunnen vervangen noemen we substitutiegoederen. Bijvoorbeeld een aansteker die lucifers vervangt. Inductie ipv gasstel, trein en auto, koffie en thee, etc.
Slide 6 - Diapositive
Complementaire goederen
Complementaire goederen zijn goederen die elkaar in het gebruik aanvullen.
Bijvoorbeeld:
koffie en koffiemelk
auto en benzine
patat en mayonaise
tandpasta en een tandenborstel
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Een product met een prijselasticiteit van 0 is...
A
inelastisch
B
elastisch
C
volkomen inelastisch
D
volkomen elastisch
Slide 18 - Quiz
De prijselasticiteit van de vraag van een product is -0,5. Als de prijs stijgt dan.....................omzet
A
daalt
B
stijgt
Slide 19 - Quiz
Deelmarkt 1: de jongeren Oude afzet 2000 oude prijs €35 Nieuwe afzet 6000 nieuwe prijs €15 Wat is de prijselasticiteit?
A
-3.5
B
-3.6
C
-4
D
-4.2
Slide 20 - Quiz
Wat is het doel van inkomenselasticiteit?
A
Onderzoeken hoeveel mensen verdienen
B
onderzoeken v.h. effect inkomenswijzigingen op vraag producten
C
Onderzoeken v.h. effect prijswijzigingen op vraag producten.
D
Onderzoeken in hoeverre inkomen rekbaar is.
Slide 21 - Quiz
Als het gemiddeld besteedbaar inkomen in Nederland met 5% stijgt, stijgt de vraag naar elektrische fietsen met 7%. De inkomenselasticiteit van de vraag naar elektrische fietsen is dan ...
A
0,71
B
1,02
C
0,98
D
1,4
Slide 22 - Quiz
De inkomenselasticiteit is 1,1 Met welk soort goed hebben we te maken?
A
Inferieur goed
B
Normaal goed
C
Luxe goed
Slide 23 - Quiz
Als de inkomenselasticiteit negatief is, is er sprake van ….
A
elastische goederen
B
inelastische goederen
C
inferieure goederen
D
noodzakelijke goederen
Slide 24 - Quiz
De prijselasticiteit van de vraag naar fietsen is –0,2. Als de prijs van een fiets met 4% stijgt, zal de vraag naar fietsen:
A
0,8% stijgen
B
0,8% dalen
C
16% stijgen
D
16% dalen
Slide 25 - Quiz
Op welk punt op de vraaglijn is de gevraagde hoeveelheid het meest elastisch?
A
A
B
B
C
C
D
D
Slide 26 - Quiz
De prijselasticiteit van de vraag naar auto’s is –0,5. Om de gevraagde hoeveelheid auto’s met 10% te laten stijgen, moet de prijs met:
A
20% dalen
B
5% dalen
C
5% stijgen
D
20% stijgen
Slide 27 - Quiz
Lesdoelen
Aan het einde van deze les kun je de prijs en inkomenselasticiteit uitrekenen en toepassen.