Module 2 1.3

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Wat is het consumentensurplus bij p = € 0,40?

1. 0,10
2. 0,50
3. 1
4. 4,50

Bij welke prijs is het consumentensurplus gelijk aan € 6,125?

1. 0
2. 0,10
3. 0,15
4. 0,20

Leerdoelen

Aan het einde van deze les ken je het verschil tussen substitutie en complementaire goederen en kun je de prijselasticiteit uitrekenen en toepassen.

Substitutie

Goederen die elkaar kunnen vervangen noemen we substitutiegoederen. Bijvoorbeeld een aansteker die lucifers vervangt. Inductie ipv gasstel, trein en auto, koffie en thee, etc. 

Complementaire goederen

Complementaire goederen zijn goederen die elkaar in het gebruik aanvullen. 

 

 

Bijvoorbeeld:  

koffie en koffiemelk 

auto en benzine 

patat en mayonaise 

tandpasta en een tandenborstel

Prijselasticiteit

Prijselasticiteit:

Uitleg

%verandering q = (6000-2000)/2000x100=200%

%verandering p = (120-160)/160x100=-25%

200/-25=-8

Samenvatting

Prijselasticiteit = in welke mate reageert de vraag op een verandering van de prijs. 

Tussen de 0 en de -1 inelastisch -> omzet neemt toe

Lager dan -1 elastisch -> omzet neemt af

Een product met een prijselasticiteit van 0 is...

1. inelastisch
2. elastisch
3. volkomen inelastisch
4. volkomen elastisch

De prijselasticiteit van de vraag van een product is -0,5.
Als de prijs stijgt dan.....................omzet

1. daalt
2. stijgt

Deelmarkt 1: de jongeren
Oude afzet 2000 oude prijs €35
Nieuwe afzet 6000 nieuwe prijs €15
Wat is de prijselasticiteit?

1. -3.5
2. -3.6
3. -4
4. -4.2

Wat is prijselasticiteit?

De prijs van spijkerbroeken stijgt met 5%. De vraag naar spijkerbroeken daalt met 2%. Bereken de prijselasticiteit.

De prijselasticiteit van de vraag naar fietsen is –0,2.
Als de prijs van een fiets met 4% stijgt, zal de vraag naar fietsen:

1. 0,8% stijgen
2. 0,8% dalen
3. 16% stijgen
4. 16% dalen

Poud = 100, Qoud = 4.800
Pnieuw = 120, Qnieuw = 4.160
Hoe groot is de prijselasticiteit?

Qv = -8p + 4.000
De prijs wordt verlaagd van € 400,- naar € 360,-
Hoe groot is de prijselasticiteit

Qv = -50P + 1.000
De prijs stijgt van 4 naar 5.

Hoe groot is de prijselasticiteit?

De prijselasticiteit is -0,54
Wat gebeurt er met de omzet als de prijs daalt?
Waarom?

Op welk punt op de vraaglijn is de gevraagde hoeveelheid het meest elastisch?

1. A
2. B
3. C
4. D

De prijs is 150 euro. Hoe hoog is het consumentensurplus

De prijselasticiteit van de vraag naar auto’s is –0,5.
Om de gevraagde hoeveelheid auto’s met 10% te laten stijgen, moet de prijs met:

1. 20% dalen
2. 5% dalen
3. 5% stijgen
4. 20% stijgen

Leerdoelen

Aan het einde van deze les ken je het verschil tussen substitutie en complementaire goederen en kun je de prijselasticiteit uitrekenen en toepassen.

In welke mate zijn de lesdoelen behaalt?

0100

Zijn er nog vragen en/of onduidelijkheden?

Huiswerk

Digitaal maken module 2 hoofdstuk 1 vraag 13 t/m 24