Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 5 vidéos.
La durée de la leçon est: 15 min
Éléments de cette leçon
Vraag & aanbod
H1 & H2 (t/m 2.11)
Slide 1 - Diapositive
Lesdoel
Herhaling module 2 hoofdstuk 1.
Slide 2 - Diapositive
vraag & aanbod
Als de vraag naar producten afneemt, zal de prijs dalen.
Als de vraag naar producten toeneemt, zal de prijs stijgen.
Als het aanbod van producten afneemt, zal de prijs stijgen.
Als het aanbod van producten toeneemt, zal de prijs dalen.
Slide 3 - Diapositive
abstracte markt
concrete markt
Slide 4 - Diapositive
Wat is het typerende kenmerk van een concrete markt?
A
Vragers en aanbieders komen op één plek bij elkaar
B
Vragers en aanbieders verzamelen zich tegelijkertijd op één plek
C
Over de totstandkoming van de prijs bestaan duidelijke afspraken
D
Vragers en aanbieders staan voortdurend met elkaar in contact
Slide 5 - Quiz
Wat is het typerende kenmerk van een concrete markt?
Een geografisch bepaalde plaats waar vragers en aanbieders elkaar treffen om op vaste tijden handel met elkaar te drijven of zich op de markt te oriënteren. Een voorbeeld is een vlooienmarkt, veemarkt, horlogebeurs etc.
De andere mogelijkheden kunnen wel waar zijn maar het meest typerende aan een concrete markt is het letterlijk op één plek verzamelen van vragers en aanbieders.
Slide 6 - Diapositive
Welk kenmerk van een abstracte markt is juist?
A
De vrijs wordt bepaald door de vragers
B
Vragers en aanbieders ontmoeten elkaar niet
C
Vragers en aanbieders zullen nooit over de prijs onderhandelen
D
De verkoopprijs is voor vragers een gegeven
Slide 7 - Quiz
Welk kenmerk van een abstracte markt is juist?
Vragers en aanbieders ontmoeten elkaar niet.
Er is geen plaats waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten.
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Wat bedoelen we in de economie met 'consumentensurplus'?
A
Het verschil tussen de betalingsbereidheid en de te betalen prijs
B
voordeel
C
overschot
Slide 17 - Quiz
als de prijs in euro's luidt dan is het consumentensurplus in euro's:
A
6.000
B
2.000
C
12.000
D
4.000
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Diapositive
Substitutie
Goederen die elkaar kunnen vervangen noemen we substitutiegoederen. Bijvoorbeeld een aansteker die lucifers vervangt. Inductie ipv gasstel, trein en auto, koffie en thee, etc.
Slide 20 - Diapositive
Complementaire goederen
Complementaire goederen zijn goederen die elkaar in het gebruik aanvullen.
Bijvoorbeeld:
koffie en koffiemelk
auto en benzine
patat en mayonaise
tandpasta en een tandenborstel
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Diapositive
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
Slide 27 - Diapositive
Een product met een prijselasticiteit van 0 is...
A
inelastisch
B
elastisch
C
volkomen inelastisch
D
volkomen elastisch
Slide 28 - Quiz
De prijselasticiteit van de vraag van een product is -0,5. Als de prijs stijgt dan.....................omzet
A
daalt
B
stijgt
Slide 29 - Quiz
Deelmarkt 1: de jongeren Oude afzet 2000 oude prijs €35 Nieuwe afzet 6000 nieuwe prijs €15 Wat is de prijselasticiteit?
A
-3.5
B
-3.6
C
-4
D
-4.2
Slide 30 - Quiz
Slide 31 - Diapositive
Slide 32 - Diapositive
Slide 33 - Diapositive
Slide 34 - Diapositive
Wat is het doel van inkomenselasticiteit?
A
Onderzoeken hoeveel mensen verdienen
B
onderzoeken v.h. effect inkomenswijzigingen op vraag producten
C
Onderzoeken v.h. effect prijswijzigingen op vraag producten.
D
Onderzoeken in hoeverre inkomen rekbaar is.
Slide 35 - Quiz
Als het gemiddeld besteedbaar inkomen in Nederland met 5% stijgt, stijgt de vraag naar elektrische fietsen met 7%. De inkomenselasticiteit van de vraag naar elektrische fietsen is dan ...
A
0,71
B
1,02
C
0,98
D
1,4
Slide 36 - Quiz
De inkomenselasticiteit is 1,1 Met welk soort goed hebben we te maken?
A
Inferieur goed
B
Normaal goed
C
Luxe goed
Slide 37 - Quiz
Als de inkomenselasticiteit negatief is, is er sprake van ….