Vraagwoorden TM lesson 1 1A

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Check-up

How are you today? 

Today's Planning

Wat gaan we doen? Vandaag gaan jullie leren hoe je vragen moet stellen in het Engels. Eerst een uitleg en dan een LessonUp quiz!

Waarom?  Omdat je morgen een email gaat schrijven aan een penvriend waarin je Engelse vragen gaat stellen.

Hoe? Met LessonUp
Hoeveel tijd?  45 minuten.
Hulp nodig? Ask three before me 
Uitkomst? Wat doen we ermee?  Door een LessonUp quiz te doen kun je gelijk zien hoe het gaat en wat je nog niet goed snapt. 
Klaar? Dit duurt de hele les

Lesdoel

Aan het einde van de les:

• Kan ik vragen stellen in het Engels

De dingen die je moet doen om het lesdoel te behalen zijn:

- Je kan het werkwoord 'to be' (zijn) op de juiste manier gebruiken in een vraagzin

- Je weet wanneer je het hele werkwoord gebruikt in een zin of het werkwoord +s (Shit-regel)

- Je weet wanneer je 'do' of 'does' moet gebruiken 

 

Now grab your phones!

And login to lessonup.app and fill in the code

Welke vraagwoorden ken je in het Engels? (er zijn er 7)

Question words

Vragen stellen in het Engels

Hoe doe je dat eigenlijk? 

Het werkwoord 'to be', oftewel 'zijn' 

Ik ben                        I am

Jij bent                      You are

Hij/zij/het zijn         He/she/it is

wij zijn                      We are

Jullie zijn                   You are 

Zij zijn                       They are 

Am/are/is komt altijd aan het begin van een zin als je een vraag stelt. 

Some incorrect examples

The teacher are you? ->          

Robert is always on time?  -> 

You are at the cinema?  ->    

From England are you? ->  

I am tired? ->

Do and Does

Als er geen am/is/are of can in de zin staat, maar een ander werkwoord dan zet je er do of does voor: 

Je gebruikt do bij I, you, we en they

Je gebruikt does bij: he/she/it (shit-regel, + es remember?

LET OP: als je een vraagzin maakt dan haal je de -s van het werkwoord af. 

Some incorrect examples

Watch I television every evening? ->

Does they water the plants? ->

Take we the bus on sunday? ->

He drinks tea in the morming?

Do Kim likes to play tennis?

Do our grandma cook very well?

Maak vragend: Abel is in Germany

Maak vragend: Annie is in England

Maak vragend: the boys are back in town

Maak vragend: the girls are at the disco

Maak vragend: it is snowing outside

Maak vragend: it is raining outside

Maak vragend: the children go to school everyday

Maak vragend: the dogs sleep at the dog hotel

Maak vragend: He likes to surf

Maak vragend: she likes to dance

Maak vragend: wat is jouw naam?

1. Your name is what?
2. Do you have a name?
3. What is your name?

Maak vragend: hoe oud ben jij?

1. Are you old?
2. Is you old?
3. How old are you?

Maak vragend: wat zijn jouw hobby's?

1. Hobbies?
2. Are you doing hobbies?
3. Hobbies you have?
4. What are your hobbies?

Weet je nu hoe je vragen moet stellen in het Engels?

1. Ja
2. Nee
3. Een beetje

Weet je nu hoe je het werkwoord 'to be' (zijn) moet toepassen in een vraagzin?

1. Ja
2. Nee
3. Een beetje

Weet je nu wanneer je het hele werkwoord moet gebruiken of werkwoord +s in een vraagzin?

1. Ja
2. Nee
3. Een beetje

Weet je nu wanneer je do of does moet gebruiken in een zin?

1. Ja
2. Nee
3. Een beetje

Lesdoel

Aan het einde van de les:

• Kan ik vragen stellen in het Engels

De dingen die ik moet doen om het lesdoel te behalen zijn:

- Je kan het werkwoord 'to be' (zijn) op de juiste manier gebruiken in een vraagzin

- Je weet wanneer je het hele werkwoord gebruikt in een zin of het werkwoord +s (Shit-regel)

- Je weet wanneer je 'do' of 'does' moet gebruiken 

 

End of the lesson

1. Spullen opruimen (put away your things)

2. Blijven zitten en wachten tot de bel gaat (stay seated until the bell rings)
3. Stoel aanschuiven (pull in your chair)

4. Telefoons pakken (get your phones)
5. Bye, see you next lesson!