H3 Woordenschat H4 Lezen

Nederlands - 2hb
H3 Woordenschat
H4 Lezen

woensdag 20 januari
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Nederlands - 2hb
H3 Woordenschat
H4 Lezen

woensdag 20 januari

Slide 1 - Diapositive

Agenda
H3 Woordenschat 
H4 Lezen:
  • Feiten, meningen en argumenten

Slide 2 - Diapositive

H3 Woordenschat
Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen

Slide 3 - Diapositive

Alinea 2
Waar komt de naam ‘heitje’ vandaan? Het Jiddische (Joods-Duitse) woord ‘hei’ betekent ‘vijf’; het gaat terug op de vijfde letter van het Hebreeuwse alfabet: ‘hee’. In woordenboeken over de (5) etymologie van het Nederlands staat dat ‘heitje’ (6) stamt uit het Bargoens. Bargoens is een oorspronkelijk door dieven gebruikte geheimtaal. ‘Heitje’ is een verkorting van ‘heitbas’ (‘vijf stuivers’). Een heitje was dus een kwartje (25 guldencent).

Slide 4 - Diapositive

Alinea 3
In 1952 werd voor de eerste keer het ‘heitje voor een karweitje’ in Nederland gehouden. De Nederlandse Padvinders (NPV) (7) namen daartoe het initiatief. Het idee is (8) ontleend aan een gewoonte in Engeland, waar het doen van klusjes in ruil voor geld onder de naam Bob-A-Job een groot succes was. Ook in Nederland (9) sloeg het meteen aan. Welpen en verkenners, leiders en leidsters trokken eropuit om bij mensen aan te bellen en te vragen of ze ‘een heitje voor een karweitje’ hadden. Naar aanleiding van het werk dat de vele scouts direct na de oorlog hadden verzet bij de (10) wederopbouw van het land, had scouting in Nederland een goede (11) reputatie op het gebied van behulpzaamheid. Een groot deel van de bevolking was dan ook erg enthousiast over het initiatief en deed graag mee met het bedenken van klusjes.

Slide 5 - Diapositive

Maak in tweetallen
Op NN online
  • H3 Woordenschat
  • Opdracht 3 


Tweetallen worden in Teams gemaakt.

Slide 6 - Diapositive

Eieren voor je geld kiezen. 
Hij laat zijn geld rollen. 
Geld alleen maakt niet gelukkig.
Het geld groeit hem niet op de rug.
Met minder genoegen nemen dan je eigenlijk wilde.
Hij geeft gemakkelijk geld uit.
Er is meer in het leven dan rijkdom.
Geld komt bij hem niet zomaar binnen; hij moet er hard voor werken.

Slide 7 - Question de remorquage

Noem een uitdrukking met geld met de betekenis:
Hij is erg rijk.

Slide 8 - Question ouverte

Huiswerk voor volgende week
H3 Woordenschat
opdracht 4

Slide 9 - Diapositive

H4 Lezen
Feiten, meningen en argumenten

Slide 10 - Diapositive

Wat weet je al over feiten, meningen en argumenten?

Slide 11 - Carte mentale

FEIT

Uitspraak over iets wat waar of onwaar is


  • Controleerbaar
  • Je kunt altijd controleren of een feitenuitspraak waar of niet waar is.

Slide 12 - Diapositive

MENING (STANDPUNT)

Wat iemand ergens van vindt


  • Niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens zijn.

Slide 13 - Diapositive

ARGUMENT

Reden: waarom je iets vindt



Als je een mening hebt over iets, dan moet je altijd één of meerdere argumenten noemen:

  •   Ik vind dit zo, omdat……….
  •   Ik vind dit zus, want……..

 (want en omdat zijn signaalwoorden)

Slide 14 - Diapositive

Staat hier een feit, mening of argument?

Nederlands is het leukste vak op school.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 15 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind 'The Cell' een spannende film.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 16 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 17 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Als je te laat bent, dan moet je je melden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 18 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Ik vind het raar om docenten aan te spreken met u.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 19 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Rob Jetten moet de nieuwe minister president worden.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 20 - Quiz

Staat hier een feit, mening of argument?

Omdat hij goede standpunten heeft.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 21 - Quiz

Aan de slag
H4 Lezen
'feiten, meningen en argumenten'
Opdracht 1

Klaar? Start alvast met je huiswerk!
H3 Woordenschat
opdracht 4

Slide 22 - Diapositive