Cette leçon contient 27 diapositives, avec diapositives de texte et 3 vidéos.
La durée de la leçon est: 40 min
Éléments de cette leçon
Leg je deze materialen op tafel?
Leesboek
Etui
Werkboek
Schrift
IPad
Slide 1 - Diapositive
De planning van vandaag:
Leeskwartiertje
Uitleg komende periode
Start presentatieopdracht
Woordenschat H1
timer
15:00
Slide 2 - Diapositive
Presenteren
Individuele presentatie over een stelling + argumenten
Telt 1x mee (verschilt per persoon wanneer je bent ingeroosterd - vanaf )
Lezen H1 t/m 6
Tekst met vragen.
Telt 2x mee (in de proefwerkweek)
Boek uit
16 mei
Slide 3 - Diapositive
De planning van vandaag:
Leeskwartiertje
Uitleg komende periode
Start presentatieopdracht
Woordenschat H1
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Vidéo
Leerdoel
Na deze les weet je hoe je de opdracht "presentatie houden met het innemen van een duidelijk standpunt" juist kunt uitvoeren.
Je weet wat een stelling, mening en argument is.
Slide 6 - Diapositive
Presentatie standpunt innemen
Je gaat een presentatie houden van ca. 4 minuten.
Tijdens jouw presentatie, is het doel om je publiek te overtuigen van jouw mening.
Je bent voor of tegen een standpunt. Dit moet je goed duidelijk maken!
Slide 7 - Diapositive
Presentatie standpunt innemen
Een mening of standpunt is wat iemand van iets vindt. Met iemands mening kun je het eens of oneens zijn.
Een mening herken je soms (maar lang niet altijd!) aan signaalwoorden als ik vind, volgens mij, lijkt mij, naar mijn mening, mijns inziens.
Zie H. 4 Lezen blz. 108
Slide 8 - Diapositive
Presentatie standpunt innemen
Als iemand zegt waaróm hij een bepaalde mening heeft, gebruikt hij een argument.
Een argument herken je aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk en immers:
– Je zou dat blauwe jasje aan moeten doen naar het Lentefeest. (= mening) Dat staat je namelijk geweldig! (= argument)
Slide 9 - Diapositive
Presentatie standpunt innemen
Mening onderbouwen
Je hebt een standpunt en je hebt een mening. Nu ga je jouw mening onderbouwen.
Je zoekt drie argumenten die jouw mening ondersteunen. 'Omdat ik het vind...' is niet echt geschikt. Kun je onderzoeken, artikelen of filmpjes vinden die jouw mening ondersteunen?
Slide 10 - Diapositive
Presentatie standpunt innemen
De opdracht
Je kiest een standpunt/ stelling van de website:
Debatindeklas.nl/stellingen
Je kunt kiezen uit actuele stellingen, stellingen per thema of klassiekers.
Kies een stelling waar je echt in geïnteresseerd bent.
Slide 11 - Diapositive
Presentatie standpunt innemen
Maak een bouwplan.
Inleiding: omschrijf het onderwerp en kondig je standpunt aan met signaalwoorden zoals Ik vind …, Ik ben van mening dat …, Het wordt tijd dat ….
Middenstuk: Gebruik bij elk nieuw argument signaalwoorden voor een opsomming: om te beginnen, bovendien, vervolgens, daarnaast, ook, ten slotte.
Slot: Herhaal kort je standpunt.Gebruik signaalwoorden voor een conclusie: al met al, kortom, daarom, dus.
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Diapositive
www.debatindeklas.nl
Slide 15 - Lien
De opdracht
Stelling kiezen
Ga naar http://www.debatindeklas.nl/stellingen/
Kies een stelling die jou aanspreekt en bepaal jouw standpunt: ben je voor of tegen?
timer
7:00
Slide 16 - Diapositive
Pauze
timer
4:00
Slide 17 - Diapositive
De planning van vandaag:
Leeskwartiertje
Uitleg komende periode
Start presentatieopdracht
Woordenschat H1
Slide 18 - Diapositive
Leerdoel
Ik kan vergelijkingen herkennen en begrijpen.
Slide 19 - Diapositive
Slide 20 - Vidéo
Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik): de vergelijking!
But you were as pretty as a preachers wife on Sunday
And I was useless like a church bell on a Friday night
Slide 21 - Diapositive
Beeldspraak (figuurlijk taalgebruik): de vergelijking!
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om eigenschappen van iets of iemand (het object) te benadrukken. Beeld en object staan naast elkaar.
Hoe groot een hond (object) is, bijvoorbeeld,
kun je aangeven door hem te vergelijken
met een kalf (beeld).
Slide 22 - Diapositive
vergelijking met als
Bij de vergelijking met als geef je met het woordje 'als' aan welk beeld er bij het object hoort:
Ik ben zo mager als een lat.
(object ) (beeld)
Slide 23 - Diapositive
vergelijking met van
Bij een vergelijking met van wordt het woordje 'van' gebruikt om het beeld met het object te verbinden:
Wat een kast van een huis!
(beeld) (object)
Bij deze vorm van vergelijkingen staat het beeld vóór het object.
Slide 24 - Diapositive
vergelijking met een kww
Bij deze soort vergelijking wordt het object door middel van een koppelwerkwoord (kww) aan het beeld verbonden: