Daily Routine, pronouns + question words + Lessonup quiz

Today's planning
- LessonUp quiz recap (herhaling) Persoonlijke voornaamwoorden en en vraagwoorden
- Uitleg 2: hoe maak je vragen in het Engels?
- Opdrachten maken in je boek

1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Today's planning
- LessonUp quiz recap (herhaling) Persoonlijke voornaamwoorden en en vraagwoorden
- Uitleg 2: hoe maak je vragen in het Engels?
- Opdrachten maken in je boek

Slide 1 - Diapositive

Lesson goals
At the end of this lesson

  • I know what personal pronouns are (persoonlijke voornaamwoorden)
  • I know what question words are (vraagwoorden)
  • I know how to use personal pronouns and questionwords in a sentence



 

Slide 2 - Diapositive

Daily Routine
- In het Engels gebruik je alleen 1 t/m 12 als je de tijd benoemt. Dus geen 22:00 of 13:00
- Hoofdletters aan het begin van een zin, en I altijd met hoofdletter (dus niet i)
- Whit = with
- Als je op de fiets naar school gaat zeg je altijd: I go by bike. 
- Fijn als je er dingen bij verzint maar hou je ook aan de opdracht.
- I'm going/I'm gaming -> kan wel maar is andere tijd (present continuous), gaan we later leren.
- Voetbal = soccer. Football = American football (rugby)
- Maak uitgebreide zinnen zodat de context helder is. 

-

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Next up:
Write about your daily routine again. You will get 12 minutes for this.

Finished? Write it again. 

Soundlevel: whisper
 


timer
12:00

Slide 5 - Diapositive

Personal pronouns

Slide 6 - Diapositive

Personal pronoun als onderwerp

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Now grab your phones!
And login to lessonup.app

Slide 9 - Diapositive

Name some question words

Slide 10 - Carte mentale

Question words

Who                  Which                What
When               Where                 Why               How

Slide 11 - Diapositive

personal pronoun.
Can you call _____ (hem)?

A
her
B
him
C
me
D
he

Slide 12 - Quiz

A personal pronoun:
... is from Curacao. (zij)
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 13 - Quiz

personal pronoun:
... is cold outside.(het)
A
He
B
We
C
She
D
It

Slide 14 - Quiz

Personal pronouns

(ik) am young.
A
I
B
You
C
He
D
They

Slide 15 - Quiz

Personal pronouns

This is for (mij).
A
you
B
him
C
me
D
them

Slide 16 - Quiz


....... have you been?
A
Which
B
Who
C
What
D
Where

Slide 17 - Quiz


......... do you live with?
A
Who
B
When
C
Where
D
How much

Slide 18 - Quiz


........ is my bike?
A
Who
B
Where
C
Which
D
Why

Slide 19 - Quiz


..... can we study better?
A
how
B
who
C
which
D
why

Slide 20 - Quiz


..... colour do you like, blue or red?
A
how
B
who
C
which
D
why

Slide 21 - Quiz

Is het lesdoel behaald?
Ik weet nu hoe je personal pronouns (persoonlijke voornaamwoorden) gebruikt in een zin
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 22 - Quiz

Is het lesdoel behaald?
Ik weet nu hoe je question words (vraagwoorden) gebruikt in een zin
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 23 - Quiz

Now return your phones!
Into the phonebag.

Slide 24 - Diapositive

End of the lesson
1. Spullen opruimen (put away your things)
2. Blijven zitten en wachten tot de bel gaat (stay seated until the bell rings)
3. Stoel aanschuiven (pull in your chair)
4. Telefoons pakken (get your phones)
5. Bye, see you next lesson!

Slide 25 - Diapositive