Gelukkig met Procris; dagelijks op jacht

714 Dum redeo mecumque deae memorata retracto,
715 esse metus coepit ne iura iugalia coniunx
716 non bene servasset. Facies aetasque iubebat
717 credere adulterium, prohibebant credere mores;
718 sed tamen afueram, sed et haec erat, unde redibam,
719 criminis exemplum, sed cuncta timemus amantes.

794 Hactenus, et tacuit. ‘Iaculo quod crimen in ipso est?’
795 Phocus ait; iaculi sic crimina reddidit ille:
796 ‘Gaudia principium nostri sunt, Phoce, doloris;
797 illa prius referam. Iuvat o meminisse beati
798 temporis, Aeacide, quo primos rite per annos
799 coniuge eram felix, felix erat illa marito!
Zover sprak hij, en zweeg. ‘Welke schuld is er in de speer zelf?’ 795 zei Phocus; hij vertelde zo (als volgt) over de schuld van de speer: ‘Vreugde was het begin van ons verdriet (Vóór ons verdriet was er vreugde), Phocus; daarover zal ik ‘t eerst vertellen. O het is een genoegen te denken aan [die] gelukkige tijd, zoon van Aeacus, waarin ik tijdens de eerste jaren zoals het past gelukkig was door mijn echtgenote, zij gelukkig was door haar echtgenoot!

Vers 794-799
1 / 5
suivant
Slide 1: Diapositive
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 5 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

714 Dum redeo mecumque deae memorata retracto,
715 esse metus coepit ne iura iugalia coniunx
716 non bene servasset. Facies aetasque iubebat
717 credere adulterium, prohibebant credere mores;
718 sed tamen afueram, sed et haec erat, unde redibam,
719 criminis exemplum, sed cuncta timemus amantes.

794 Hactenus, et tacuit. ‘Iaculo quod crimen in ipso est?’
795 Phocus ait; iaculi sic crimina reddidit ille:
796 ‘Gaudia principium nostri sunt, Phoce, doloris;
797 illa prius referam. Iuvat o meminisse beati
798 temporis, Aeacide, quo primos rite per annos
799 coniuge eram felix, felix erat illa marito!
Zover sprak hij, en zweeg. ‘Welke schuld is er in de speer zelf?’ 795 zei Phocus; hij vertelde zo (als volgt) over de schuld van de speer: ‘Vreugde was het begin van ons verdriet (Vóór ons verdriet was er vreugde), Phocus; daarover zal ik ‘t eerst vertellen. O het is een genoegen te denken aan [die] gelukkige tijd, zoon van Aeacus, waarin ik tijdens de eerste jaren zoals het past gelukkig was door mijn echtgenote, zij gelukkig was door haar echtgenoot!

Vers 794-799

Slide 1 - Diapositive

714 Dum redeo mecumque deae memorata retracto,
715 esse metus coepit ne iura iugalia coniunx
716 non bene servasset. Facies aetasque iubebat
717 credere adulterium, prohibebant credere mores;
718 sed tamen afueram, sed et haec erat, unde redibam,
719 criminis exemplum, sed cuncta timemus amantes.

800 Mutua cura duos et amor socialis habebat,
801 nec Iovis illa meo thalamos praeferret amori,
802 nec me quae caperet, non si Venus ipsa veniret,
803 ulla erat; aequales urebant pectora flammae.

800 Wederkerige zorg en echtelijke liefde beheerste ons beiden, en niet zou zij het echtelijk bed van Jupiter verkiezen boven mijn liefde en niet was er enige vrouw (zodanig dat ) die mij kon verleiden, niet als Venus zelf zou komen; gelijke vlammen deden onze harten branden.

Vers 800-803

Slide 2 - Diapositive

714 Dum redeo mecumque deae memorata retracto,
715 esse metus coepit ne iura iugalia coniunx
716 non bene servasset. Facies aetasque iubebat
717 credere adulterium, prohibebant credere mores;
718 sed tamen afueram, sed et haec erat, unde redibam,
719 criminis exemplum, sed cuncta timemus amantes.

804 Sole fere radiis feriente cacumina primis
805 venatum in silvas iuvenaliter ire solebam,
806 nec mecum famuli nec equi nec naribus acres
807 ire canes nec lina sequi nodosa solebant;
808 tutus eram iaculo. Sed cum satiata ferinae
809 dextera caedis erat, repetebam frigus et umbras
810 et quae de gelidis exibat vallibus auram.

Wanneer de zon ongeveer met haar eerste stralen de toppen raakte, 805 ging ik gewoonlijk met een en al jeugdige overmoed de bossen in om op jacht te gaan, en het was niet gebruikelijk dat dienaren met mij meegingen noch paarden noch honden scherp door hun fijne neuzen noch een net vol knopen; ik was veilig door mijn speer. Maar (telkens) wanneer mijn rechterarm genoeg had gekregen van het doden van wilde dieren, zocht ik verkoeling op en schaduw 810 en het briesje dat uit de koude dalen kwam.

Vers 804-810

Slide 3 - Diapositive

714 Dum redeo mecumque deae memorata retracto,
715 esse metus coepit ne iura iugalia coniunx
716 non bene servasset. Facies aetasque iubebat
717 credere adulterium, prohibebant credere mores;
718 sed tamen afueram, sed et haec erat, unde redibam,
719 criminis exemplum, sed cuncta timemus amantes.

811 Aura petebatur medio mihi lenis in aestu,
812 auram exspectabam, requies erat illa labori.
813 “Aura” (recordor enim), “venias” cantare solebam,
814 “meque iuves intresque sinus, gratissima, nostros,
815 utque facis, relevare velis quibus urimur, aestus.”
Het zachte briesje werd door mij midden in de hitte opgezocht, ik wachtte op het briesje, dat gaf (was) de rust voor mijn zwoegen. “Briesje” (want ik herinner het mij), “moge jij komen” was ik gewoon te zingen, “en moge jij mij helpen en, zeer gewenste, aan mijn borst komen, 815 en verlicht alsjeblieft (moge jij willen verlichten), zoals jij [dat immers] doet, de gloed waardoor ik verteerd word.”

Vers 811-815

Slide 4 - Diapositive

714 Dum redeo mecumque deae memorata retracto,
715 esse metus coepit ne iura iugalia coniunx
716 non bene servasset. Facies aetasque iubebat
717 credere adulterium, prohibebant credere mores;
718 sed tamen afueram, sed et haec erat, unde redibam,
719 criminis exemplum, sed cuncta timemus amantes.

816 Forsitan addiderim (sic me mea fata trahebant)
817 blanditias plures et “tu mihi magna voluptas”
818 dicere sim solitus, “tu me reficisque fovesque,
819 tu facis ut silvas, ut amem loca sola, meoque
820 spiritus iste tuus semper captatur ab ore.”
Misschien voegde ik er (zo trok mijn noodlot aan mij) meer vleiende woorden aan toe en zei ik vaak “Jij mijn grote genot”, “jij sterkt (verkwikt) en koestert mij, jij maakt dat ik bossen, dat ik eenzame plaatsen bemin, en door mijn 820 mond wordt die adem van jou altijd gretig opgevangen (gepakt).”

Vers 816-820

Slide 5 - Diapositive