Schrijfstijl en formulering

Schrijfstijl en formulering
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
Marketing & CommunicatieMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Schrijfstijl en formulering

Slide 1 - Diapositive


Veel bladzijden is niet altijd nodig; gaat om inhoud en kwaliteit!

Slide 2 - Diapositive

Voorwaarden voor een verslag
Inhoud en context
Schrijfstijl
Lay-out
Taalverzorging
Afstemming op de lezer
Samenhang
Woordgebruik en woordenschat

Slide 3 - Diapositive

Inhoud en context
Iedere alinea heeft een kernzin. 
Er is voldoende diepgang bereikt.
Keuzes zijn verantwoord.
Grafieken zijn toegelicht.
Meningen zijn onderbouwd.
Er is focus op het onderwerp / thema.

Slide 4 - Diapositive

Inleiding
In de inleiding van het adviesrapport geef je aan voor wie je schrijft en wat het doel van het adviesrapport is. Ook ga je in op de aanleiding van het rapport. Je geeft aan welk probleem de aanleiding is geweest van dit adviesrapport. Ook behandel je vervolgens je hoofdvraag en de deelvragen. Vergeet ook de leeswijzer niet in dit hoofdstuk; dit is iets anders dan de inhoudsopgave.



Slide 5 - Diapositive

Schrijfstijl
De tekst is consequent in de (voltooid) 
tegenwoordige tijd geschreven. 

Je schrijft in de derde persoon enkelvoud.

Je schrijft in formele / zakelijke stijl.

Slide 6 - Diapositive

Schrijven van adviesrapport
Schrijf je adviesrapport in een zakelijke stijl en wees vooral:
  • kort
  • bondig
  • actief
  • specifiek
  • duidelijk

Zorg ervoor dat opdrachtgevers die jouw rapport snel doorlezen je advies eenvoudig begrijpen en inzien waarom dit advies goed is.

Gebruik daarom opsommingslijsten en vermijd te lange zinnen.




Slide 7 - Diapositive

Schrijven van adviesrapport
 Correct taalgebruik

 Liever niet…

Actieve schrijfstijl: 
Het advies voor de opdrachtgever is daarom om…

Onnodig passief: 
Daarom wordt de opdrachtgever geadviseerd om…

Vaag taalgebruik voorkomen:
De implementatie van deze oplossing zal 4 weken duren, omdat…

Te vaag: 
De implementatie van deze oplossing duurt ongeveer een maand, omdat…

Zakelijke stijl: 
Een budget van 200 euro moet beschikbaar worden gesteld om…

Te informeel: 
200 euro is nodig om…

Slide 8 - Diapositive

3e persoon
De grammaticale term ‘persoon’ heeft betrekking op het onderscheid tussen de spreker (eerste persoon), de toegesprokene (tweede persoon) en degene over wie of datgene waarover wordt gesproken (derde persoon).

Schrijf in de neutrale derde persoon. Zinsnede zoals 'naar mijn mening' of 'hieruit concluderen wij' kun je dan achterwege laten. Bovendien weet de lezer al wiens conclusies en bevindingen hij leest, omdat jouw naam op het rapport staat. 

Slide 9 - Diapositive

Actieve schrijfstijl
Schrijf zoveel mogelijk in de actieve vorm: gebruik dus zo min mogelijk 'worden'. 
Liever: "Het management onderschrijft de bevindingen." 
Dus niet: "De bevindingen worden door het management onderschreven."

Strooi niet met bijvoeglijke naamwoorden: 'een enorme groei', 'een langdurige inspanning', 'een immense prestatie'. 

Als je niet uitlegt hoe groot de groei of inspanning precies is, roept een dergelijke omschrijving vragen op. Wees daarom zo concreet mogelijk en kijk goed waar je in de tekst bijvoeglijke naamwoorden gebruikt.

Slide 10 - Diapositive

Lay-out
De tekst heeft structuur: koppen, witregels, marges.

Er is een duidelijke indeling: koppen, sub-koppen, hoofdstukken, bijlagen.

Er is een inhoudsopgave.
Gekoppeld aan de inhoud. 

Zo doe je dat....
 

Slide 11 - Diapositive

Inhoudsopgave
Werk met deze functie van Word!

Slide 12 - Diapositive

Taalverzorging
Spellingscontrole
Zinsbouw
Interpuncties
  • punten
  • comma
  • accent
  • leestekens

Slide 13 - Diapositive

Afstemming op de lezer
Taalgebruik

Specifieke woorden

Vakjargon

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Vidéo

Slide 16 - Vidéo

Samenhang
Een logische opbouw in je verhaal.

Van algemeen naar >> specifiek.

Van vraag of probleem naar >> advies of oplossing.

Slide 17 - Diapositive

Woordgebruik en woordenschat
Leg specifieke woorden uit als je denkt dat die onbekend zijn.
Gebruiken enkelvoud en meervoud.
Gebruik synoniemen. 
Leg afkortingen uit.

Maak een verklarende woordenlijst als dat nodig is. 

Stem het af op de lezer.

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Vidéo

waar staat de afkorting NIVEA voor?
(tip: het heeft te maken met communiceren)

Slide 20 - Question ouverte

waar staat de afkorting FSC voor?

Slide 21 - Question ouverte

Wat is APA?
APA
Een manier om je bronnen te noteren. 
Een hulpmiddel om je tekst te structureren.
Richtlijnen voor Nederlandse schrijfstijl
American Psychological Association 
Regels van het Nederlands Taal Instituut
Een ezelsbruggetje voor spelling

Slide 22 - Question de remorquage

APA
APA-richtlijnen zijn regels voor de opmaak en notatie van bronverwijzingen en citaten.

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Vidéo

Heb je iets nieuws geleerd tijdens deze les?
A
Ja
B
Nee

Slide 25 - Quiz

Weet je nu wat we van je verwachten met het schrijven van een verslag?
A
Ja
B
Nee
C
Ja, een beetje
D
Dat weet ik nog niet.

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Diapositive