Grammatica M4: Past simple vs. Past continuous

Past simple vs.
Past continuous
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Past simple vs.
Past continuous

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen

  • Je kunt een past simple maken
  • Je kunt een past continuous maken
  • Je weet wanneer je een past simple en past continuous gebruikt en je kunt de correcte vorm in een Engelse zin invullen

Slide 2 - Diapositive

Past simple
Onderwerp + hele werkwoord + ED (= regelmatig)

OF

Onderwerp + tweede rij van de onregelmatige werkwoorden

bv. He lived, we made, she forgot, they listened

Slide 3 - Diapositive

Spellingsregels
Het werkwoord eindigt op een -e
(bv. to like)
Zet er alleen nog een -D achter
She liked
Het werkwoord eindight op een -L
(bv. to travel)
Verdubbel de -L
We travelled
Het werkwoord heeft één lettergreep en eindigt op een medeklinker met daarvoor een korte klinker 
(bv. to stop)
Verdubbel de laatste letter
They stopped
Het werkwoord eindigt op -y
(bv. to study)
De -y valt weg en wordt -IED
She studied

Slide 4 - Diapositive

Ontkenningen - Past simple

Onderwerp + didn't + hele werkwoord

I didn't speak / We didn't do / He didn't dance

Slide 5 - Diapositive

'To be' - Past simple
I was not / Was I?
You were not / Were you?
He/she/it was not / Was he/she/it?
We were not / Were we?
You were not / Were you?
They were not / Were they?

Slide 6 - Diapositive

Past continuous
Onderwerp + vorm van 'to be' + werkwoord + ing
was
were


I was speaking, you were writing, she was working

Slide 7 - Diapositive

Spellingsregels
Werkwoord dat eindigt op een stomme -e (bv. to come)
De -e valt weg als je er -ing achter plakt
coming
Werkwoord van één lettergreep met een korte klinker voor de medeklinker (bv. to stop)
De medeklinker wordt verdubbeld als je er -ing achter plakt
stopping
Werkwoord dat eindigt op een -L
(bv. to travel)
De -L wordt verdubbeld als je er -ing achter plakt
travelling
Werkwoord dat eindigt op -ie 
(bv. to lie)
De -ie verandert naar -y
lying

Slide 8 - Diapositive

Vragen - Ontkenningen

I was not speaking / Was I speaking?
You were not writing / Were you writing?
She was not working / Was she working?
We were not listening / Were we listening?
You were not walking / Were you walking?
They were not dancing / Were they dancing?

Slide 9 - Diapositive

Wanneer gebruik je welke tijd?
Je gebruikt de past simple bij dingen die gebeurd zijn in het verleden en nu voorbij zijn / een feit in het verleden
Signaalwoorden: in 2004, yesterday, last week, 12 years ago

Je gebruikt de past continuous bij dingen die in het verleden een tijdje aan de gang waren (was/waren aan het ... / zat/zaten te ...)
Signaalwoorden: when, while, as long as

Slide 10 - Diapositive

Voorbeelden
We bought this house in 2004
My friends and I went to the cinema yesterday

You were listening to music last night
We were dancing all night
He was drawing a picture when his mother entered the room

Slide 11 - Diapositive

Let op de volgende situaties
  • Als twee dingen tegelijkertijd plaatsvonden in het verleden: 2x past continuous
While my sister was reading a book, I was watching television

  • Als iets aan het gebeuren was (past continuous) en ineens iets anders gebeurde (past simple)
He was walking down the street when suddenly he saw a a cat

Slide 12 - Diapositive

The man (to win) the game yesterday.
A
win
B
wins
C
won
D
winned

Slide 13 - Quiz

(your sister / to have) a party last night?
A
Did your sister have?
B
Did your sister had?
C
Had your sister?
D
Have your sister?

Slide 14 - Quiz

We (not / to go) away on holiday last year.
A
didn't went
B
didn't goed
C
went not
D
didn't go

Slide 15 - Quiz

She (to act) in a play last year.
A
acted
B
acts
C
act
D
did act

Slide 16 - Quiz

I (to read) a book when the doorbel (to ring).
A
read - rang
B
was reading - was ringing
C
was reading - rang
D
read - was ringing

Slide 17 - Quiz

He (to cycle) while his sister (to run)
A
cycled - ran
B
was cycling - ran
C
cycled - was running
D
was cycling - was running

Slide 18 - Quiz

We (to have) a lot of fun when the party suddenly (to end).
A
was having - ended
B
had - was ending
C
were having - ended
D
were having - was ending

Slide 19 - Quiz

He (to play) football all day yesterday.
A
played
B
was playing
C
were playing
D
playing

Slide 20 - Quiz

Opdracht
Vul een Past simple of Past continuous in. Schrijf de hele zin op.

Slide 21 - Diapositive

My son (to find) a coin while he (to walk).

Slide 22 - Question ouverte

She (not / to do) her hair when the postman (to come).

Slide 23 - Question ouverte

The mixer (to break) down when I (to cook) dinner.

Slide 24 - Question ouverte

They (to talk) to each other while we (to watch) a film.

Slide 25 - Question ouverte

(you / to see) him when he (to eat) those cakes?

Slide 26 - Question ouverte

When the light (to go) out, I (to have) a bath.

Slide 27 - Question ouverte