Methodiek les 4, week 5 Beginsituatie

Methodiek les 4, week 5 Ondersteuningsplan in de praktijk stap 2
1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
WelzijnMBOStudiejaar 3,4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 2 min

Éléments de cette leçon

Methodiek les 4, week 5 Ondersteuningsplan in de praktijk stap 2

Slide 1 - Diapositive

Terugblik/ Vooruitblik
Vorige week hebben we gewerkt aan stap 5 en 6 van de methodische cirkel

Vandaag behandelen we Stap 1, de beginsituatie opstellen

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
  • De student beschrijft het doel van het werken met een ondersteuningsplan
  • De student reproduceert het uitgangspunt bij het werken met het ondersteuningsplan
  • De student benoemt de 8 levensgebieden
  • De student beschrijft de beginsituatie binnen een casus

Slide 3 - Diapositive

Ondersteuningsplan in de praktijk
- Het doel van het werken met een ondersteuningsplan is de 
   hulp en zorg zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de 
   wensen en behoeften van de cliënt. 
- Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat de cliënt zo veel 
   mogelijk de regie over zijn eigen leven kan blijven voeren. 
- Je voert als begeleider één of meer gesprekken met de cliënt om iemands 
   wensen, behoeften, beperkingen en mogelijkheden in kaart te brengen.

Slide 4 - Diapositive

Wat is het doel van het werken met een ondersteuningsplan?

Slide 5 - Question ouverte

Wat is een belangrijk uitgangspunt bij het werken met een ondersteuningsplan?

Slide 6 - Question ouverte

Ondersteuningsplan in de praktijk 2
- Op de eerste pagina van ondersteuningsplan vul je met elkaar 
    - de persoonlijke gegevens van de cliënt in, 
    - aangevuld met de medische gegevens en 
    - namen van contactpersonen. 
    - een korte typering van de cliënt en 
   -  de voorgeschiedenis.

Slide 7 - Diapositive

Ondersteuningsplan in de praktijk 3
Bij het methodisch werken met ondersteuningsplannen, volg je drie stappen:

Stap 1: Functioneren en ondersteuningsbehoefte in kaart 
               brengen.
Stap 2: Ondersteuning of zorg plannen en uitvoeren.
Stap 3: Evaluatie.


Slide 8 - Diapositive

Stap 1 Functioneren en ondersteuningsbehoefte in kaart brengen
 Doel van deze stap: het functioneren van de cliënt en de benodigde ondersteuning in kaart te brengen.
- Het gesprek gaat over 
       - de vraagstukken van het nu en 
       - de wensen van de cliënt voor de toekomst en
       - zaken die hij of zij moeilijk vindt of graag wil leren. 
Het ondersteuningsplan bevat vragen over de diverse domeinen of levensgebieden waarop zorg en ondersteuning betrekking heeft.

Slide 9 - Diapositive

De leefgebieden
 - Bij elk van de vragen, per leefgebied,  ga je in op de ideeën, 
    mogelijkheden of wensen die de cliënt heeft om de 
    betreffende situatie te verbeteren. 
- Je kijkt samen met de cliënt naar wat ervoor nodig is of wat 
   juist belemmerend werkt.

Slide 10 - Diapositive

De leefgebieden/ Domeinen
- Het advies is om altijd te beginnen met het domein dat het 
   dichtste bij de cliënt ligt. 

- Hierna volgt een overzicht van de verschillende domeinen.

Slide 11 - Diapositive

Domeinen: 1 Wonen
- Woont de cliënt alleen of met anderen samen? 
- Kan cliënt na een periode van begeleid wonen weer volledig zelfstandig 
   wonen of moet er gezocht worden naar nog een tussenvorm of naar een 
   permanente beschermde woonvorm?

Voorbeeldvragen:
     - Wat vindt u prettig aan uw woonsituatie?
     - Zijn er belemmeringen bij uw huidige woonsituatie? Zo ja, welke en  
       welke beperkingen leveren die op?
    - Hoe ziet uw ideale woonsituatie eruit?



Slide 12 - Diapositive

Domeinen: 2. Dagbesteding
- Een vaste dagindeling geeft ritme, afleiding en ontspanning, en kan 
   contacten en relaties met anderen bevorderen. 
- Onder dagbesteding vallen activiteiten waarmee iemand zijn dag indeelt, 
   zoals werk, vrijwilligerswerk, scholing, vrijetijdsbesteding en hobby’s.

Voorbeeldvragen:
     - Wat doet u het liefste in uw vrije tijd?
     - Wat zou u graag voor nieuws willen leren?


Slide 13 - Diapositive

Domeinen: 3. Financiën
- De financiële situatie van de cliënt bestaat veelal uit de inkomsten uit een 
   uitkering, pensioen, AOW of loon door arbeid. 
- De uitgaven zijn mede afhankelijk van persoonlijke omstandigheden. 
- Door schulden blijft er soms weinig geld over om van te leven.

Voorbeeldvragen:
       - Wat doet u zelf aan uw financiële administratie?
       - Wat heeft u nodig om schulden te voorkomen?


Slide 14 - Diapositive

Domeinen: 4. Lichamelijke gezondheid
- Je lichamelijk fit en gezond voelen, heeft veel te maken met afwezigheid 
   van ziekte, beperkingen of aandoeningen. 
- De cliënt kan daarnaast veel zelf doen om bijvoorbeeld 
   ouderdomsdiabetes of een hartaandoening te voorkomen en in goede 
   conditie te zijn door gezond te eten en voldoende te bewegen.

Voorbeeldvragen:
      - Wat doet u om u gezond te voelen?
      -  Wat is uw grootste wens als het gaat om uw lichamelijke gezondheid?


Slide 15 - Diapositive

Domeinen: 5. Psychisch functioneren
- Bij psychisch functioneren gaat het om het geestelijk welbevinden van de 
   cliënt en de relatie tot zichzelf. 
- Problemen op dit gebied kunnen zijn oorsprong vinden in traumatische 
   ervaringen, zoals bijvoorbeeld verwaarlozing, incest of mishandeling. 
- Hoe kan de cliënt zelf werken aan zijn zelfbeeld, zelfvertrouwen en 
   zelfwaardering?

Voorbeeldvragen:
         - Waar krijgt u energie of plezier van?
         - Wat heeft u nodig om zich gelukkiger te voelen?


Slide 16 - Diapositive

Domeinen: 6. Praktisch functioneren
- Het praktisch functioneren gaat om alles wat de huishouding betreft, zoals 
   wassen, koken, boodschappen doen en het schoonhouden van de woning. - Maar ook het beheersen van de Nederlandse taal, computervaardigheden 
   en plannen of organiseren horen daarbij.

Voorbeeldvragen:
      -  Wat vindt u vooral fijn om zelf te kunnen doen?
      -  Wat zou u willen kunnen doen?
      -  Wie of wat zou u kunnen helpen om dit te leren?



Slide 17 - Diapositive

Domeinen: 7. Sociale contacten
- Het sociaal functioneren betreft de relatie van de cliënt tot anderen: het 
   eigen gezin, de familie, relaties, vrienden, hulpverleners. 
- Hoe communiceert de cliënt met anderen? 
- Hoe zijn de sociale vaardigheden? 
- Maakt de cliënt gebruik van sociale media? Wat komt er bij kijken om een 
   stevig sociaal netwerk op te bouwen?

Voorbeeldvragen:
      - Welke mensen zijn belangrijk voor u?
      - Welke wensen heeft u voor het contact met anderen?


Slide 18 - Diapositive

Domeinen: 8. Zingeving
- Bij zingeving gaat het om vragen die betrekking hebben op het doel en de 
   zin van het leven.

Voorbeeldvragen:
     - Wat vindt u belangrijk in uw leven?
     -  Wat geeft betekenis aan uw leven?
     - Waar gelooft u in? Wat betekent deze overtuiging in uw dagelijks leven?
     - Hoe zou u willen dat uw leven er over drie jaar uit ziet?




Slide 19 - Diapositive

Wat is GEEN domein binnen de levensdomeinen?
A
Praktisch functioneren
B
Zingeving
C
Sociaal functioneren
D
Wonen

Slide 20 - Quiz

Op huisbezoek
- Foto’s die je bij een huisbezoek ziet staan, kunnen je een ingang geven om 
   te praten over het sociale netwerk van de cliënt. 
- Richt je aandacht tijdens een huisbezoek ook zeker op de omgeving van de 
   cliënt.

- Is de woning nog wel geschikt als je kijkt naar de eventuele trappen, de 
  inrichting van de douche en het toilet?
- Zijn er opvallende zaken als het gaat om achterstallig onderhoud of 
  vervuiling?







Slide 21 - Diapositive

Op huisbezoek 2
- Bekijk ook de buurt: zijn er winkels, is er openbaar vervoer en is het er 
  sociaal veilig?

- Zijn er signalen waaruit verlies van regie of zelfredzaamheid blijkt, zoals 
   verwaarlozing van zichzelf, armoede of vereenzaming?
- Zijn er mensen aanwezig voor de gezelligheid of iemand die 
   mantelzorgtaken kan overnemen?
- Kan de cliënt het eigen huishouden nog wel voeren?


Slide 22 - Diapositive

Gesprek met de cliënt
- Als hulpverlener kun je geen ondersteuningsplan maken zonder daar de 
  cliënt actief bij te betrekken. 
- Om een ‘goed gesprek’ te kunnen voeren, moet je zo goed mogelijk 
   aansluiten bij de cliënt. 
Dit zijn mogelijke vragen die in een eerste gesprek aan de orde komen:

    - Welke doelen kun je stellen, gebaseerd op de vragen, wensen, 
       mogelijkheden, beperkingen en behoeften van de cliënt?
    - Hoe kun je als hulpverlener en cliënt de gestelde doelen bereiken?






Slide 23 - Diapositive

Gesprek met de cliënt 2
- Wie is voor de verschillende onderdelen van de zorg- en hulpverlening 
   verantwoordelijk?

- Op welke wijze vindt afstemming plaats tussen de verschillende  
   hulpverleners en andere betrokkenen?
- Wie kan de cliënt op die afstemming aanspreken?
- Met welke frequentie en onder welke omstandigheden vindt de evaluatie 
   plaats?


Slide 24 - Diapositive

Tips voor het stellen van vragen
- Bedenk vooraf hoe je je vragen stelt. 
- Jouw manier van vragen stellen bepaalt voor een belangrijk deel welke 
   antwoorden je krijgt. 
- Het is goed je daarvan bewust te zijn.

  • Op gesloten vragen zoals: ‘Gaat het goed met je?’ krijg je vaak een kort ‘ja’ of ‘nee’ als antwoord. Maar op een open vraag zoals: ‘Hoe vind je dat het de afgelopen tijd is gegaan?’ krijg je vaak een uitgebreider antwoord.

Slide 25 - Diapositive

Tips voor het stellen van vragen 2
  • Cliënten hebben te maken met ziekte, handicap, beperkingen en teleurstelling. 
  • Door te vragen naar moeilijkheden of problemen kom je vaak terecht in een negatieve spiraal. Het is beter je te richten op de eigen kracht van de cliënt om problemen het hoofd te bieden: ‘Wat kun je, wat wil je, wat weet je?’ 

Slide 26 - Diapositive

Tips voor het schriftelijk rapporteren
  • Schrijf alleen dingen op waarover je met de cliënt hebt gesproken: de inhoud van de persoonsbeschrijving mag geen verrassing voor je cliënt zijn.

  • Let op het onderscheid tussen objectieve informatie (feiten) en subjectieve informatie (meningen, visie). Vermeld in dat laatste geval in ieder geval wiens mening of visie je beschrijft. 

Slide 27 - Diapositive

Tips voor het schriftelijk rapporteren 2
  • Beperk het aantal doelen. Dan blijft het overzichtelijk.
  • Formuleer de doelen positief.
  • Maak onderscheid tussen hoofddoelen (lange termijn), subdoelen (middellange of korte termijn) en de acties die daarbij horen.
  • Formuleer de subdoelen SMART: specifiek, meetbaar, acceptabel, realistisch en tijdgebonden.



Slide 28 - Diapositive

Tips voor het schriftelijk rapporteren 3
  • Wees voorzichtig en tactvol in het beschrijven van voor de cliënt gevoelige onderwerpen.

  • Schrijf in korte zinnen en eenvoudige taal; dan is de rapportage begrijpelijk voor de cliënt zelf.

  • Vermijd jargon en vage uitspraken.

  • Wees concreet zonder te veel in detail te treden. 

Slide 29 - Diapositive

Tips voor het schriftelijk rapporteren 4
- Soms is het niet mogelijk dat de cliënt zelf het woord voert. 
- Mogelijk is de cliënt ‘wilsonbekwaam’, dan voer je het gesprek met zijn 
   vertegenwoordiger, bijvoorbeeld de partner of een van de kinderen. 
- Door bezuinigingen is zelfredzaamheid van mensen de norm. 
- Maar niet iedereen is in staat zelf de regie over zijn leven te voeren, mee te 
   beslissen over zaken waarvan de gevolgen niet goed zijn te overzien of om 
  schulden of andere problemen te voorkomen.

Slide 30 - Diapositive

Opdracht Beginsituatie

Slide 31 - Diapositive

Leerdoelen behaald?
  • De student beschrijft het doel van het werken met een ondersteuningsplan
  • De student reproduceert het uitgangspunt bij het werken met het ondersteuningsplan
  • De student benoemt de 8 levensgebieden
  • De student beschrijft de beginsituatie binnen een casus

Slide 32 - Diapositive

TIPS & TOPS

Slide 33 - Diapositive