HA1: oefentoets H1-6 Lezen 1

H1-6 Lezen - herhaling
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

H1-6 Lezen - herhaling

Slide 1 - Diapositive

In deze LessonUp
  • herhaal je de belangrijkste theorie.
  • oefen je met de leerstof.

Slide 2 - Diapositive

Herhaling: lees dit goed door, straks volgen vragen.
Het onderwerp van een tekst: In 1 of een paar woorden zeggen waar de tekst over gaat.
Een deelonderwerp: Het onderwerp van 1  of een paar alinea's.
Een alinea: Een groepje zinnen in een tekst met hetzelfde deelonderwerp. Een alinea begint altijd op een nieuwe regel.
Een tussenkopje: een titel boven een alinea in de tekst.

Slide 3 - Diapositive

Tekst
Het onderwerp van een tekst
Een alinea
Een deelon-
derwerp
Een tussenkopje
In 1 of 2 woorden waar de tekst over gaat. 
Een groepje zinnen dat bij elkaar hoort
In 1 of 2 woorden waar de alinea over gaat
Een titel boven een alinea

Slide 4 - Question de remorquage

Lees de tekst, daarna volgen er vragen. 

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive


Het onderwerp van deze tekst is ...
A
cruciale beroepen
B
reserveren
C
reserveren openbaar vervoer
D
speciale uren

Slide 7 - Quiz

Uit hoeveel alinea's bestaat deze tekst?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 8 - Quiz


Heeft de tekst deeltitels?
A
Ja, de tekst heeft 1 deeltitel.
B
Ja, de tekst heeft 2 deeltitels.
C
Ja, de tekst heeft 3 deeltitels.
D
Nee, de tekst heeft geen deeltitels.

Slide 9 - Quiz

Herhaling: lees goed door, daarna volgen weer vragen. 
Er zijn vier tekstdoelen: informeren, amuseren, overtuigen, activeren

Een tekst is vaak ingedeeld in een : inleiding, middenstuk (kern) en slot. Dit noem je de tekstopbouw.

De hoofdgedachte van een tekst geeft antwoord op de vraag: Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd? De hoofdgedachte staat vaak in de inleiding of het slot. (De hoofdgedachte is een samenvatting van de tekst in één zin.) 

Slide 10 - Diapositive

Inleiding
Middenstuk
Slot
Deelonderwerp
je maakt kennis met het onderwerp van de tekst
hierin staat de meeste informatie van de tekst.
Het belangrijkste uit de tekst wordt herhaald. 
Het onderwerp van een alinea. 

Slide 11 - Question de remorquage

informeren
overtuigen
activeren
amuseren
nieuwsartikel
strip
betoog
reclamefolder
leesboek
theorie uit je schoolboek
meningtekst over een boek
poster voor een feest

Slide 12 - Question de remorquage

Lees de tekst op de volgende slide, daarna volgen er vragen. 

Tip: maak een foto van de tekst

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive


De inleiding van de tekst bestaat uit de volgende zinnen:
A
"Wij dachten.....blijkt nu."
B
"Wij dachten....ons lijf."
C
"Mensen en muggen...ons lijf."
D
"Het lachen....lacht het best."

Slide 15 - Quiz


De hoofdgedachte van deze tekst is
A
Mensen en muggen zijn het eindelijk ergens over eens
B
Muggen blijven uit de buurt omdat ze anti-muggenspul vinden stinken.
C
Er worden beter muggenwerende stoffen ontwikkeld.
D
Muggen brengen Malaria over

Slide 16 - Quiz


Wat is het doel van deze tekst?
A
informeren
B
overtuigen
C
amuseren
D
activeren

Slide 17 - Quiz

Herhaling: lees goed door, daarna volgen vragen.
Tekstverbanden geven de samenhang tussen woorden, zinnen en alinea's weer. Ze zorgen ervoor dat een tekst structuur krijgt en beter te begrijpen is.
(opsomming, tegenstelling, tijdsvolgorde, reden en conclusie)
Signaalwoorden: woorden die jou een signaal geven welk tekstverband aan de orde is. 

Slide 18 - Diapositive

Tekstverbanden en signaalwoorden
Tegenstelling: maar, daarentegen, toch, enerzijds...anderzijds....echter
Opsomming: en, ook, daarna, bovendien, in de eerste plaats, ten tweede.
tijdsvolgorde: voordat, tijdens, vroeger, aanvankelijk, nadat, later...
Reden: want, omdat, daarom, vanwege, immersm namelijk
Voorbeeld: bijvoorbeeld, een voorbeeld (hier)van is, zo, zoals, ter illustratie
Conclusie: dus, dan ook, kortom, al met al

Slide 19 - Diapositive

Voorbeeld: Benoem het signaalwoord en benoem welk tekstverband erbij hoort. 
Ik houd van buitenlands eten, zoals Italiaans eten. 

Signaalwoord = zoals

Tekstverband = voorbeeld

Slide 20 - Diapositive

Als ik op vakantie ga, pak ik mijn zwembroek, zonnebril en handdoek in.
Signaalwoord:
Tekstverband:

Slide 21 - Question ouverte


Ik ga graag op vakantie naar Italië, maar ik houd niet van pizza's.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde

Slide 22 - Quiz


Snorkelen is mijn favoriete hobby, daarnaast houd ik van voetballen.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
reden

Slide 23 - Quiz


Nadat ik gefietst had, pakte ik een lekker glas drinken.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
reden

Slide 24 - Quiz


Vanwege de harde regen ging de voetbalwedstrijd niet door.
A
opsomming
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
reden

Slide 25 - Quiz


Kortom, alle leerlingen hadden een geslaagde dag.
A
conclusie
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
reden

Slide 26 - Quiz


Julia was het 1e uur niet op school, want zij moest naar de tandarts.
A
conclusie
B
tegenstelling
C
tijdsvolgorde
D
reden

Slide 27 - Quiz

hoofd- en bijzaken en kernzin
hoofdzaken: het belangrijkste uit een tekst of alinea
Als je een samenvatting maakt, noteer je daarin de hoofzaken.

bijzaken: alles wat minder belangrijk is (de voorbeelden, de uitleg, de rest van de tekst)

kernzin: belangrijkste zin van de alinea. Vaak de eerste of de laatste zin.

Slide 28 - Diapositive


feit, mening en argument
feit: iets wat je kunt controleren. Het is waar of niet waar.

mening: geeft aan wat iemand van iets vindt.

argument: als je uitlegt waarom je iets vindt. Signaalwoorden: want, omdat, daarom en namelijk.

Slide 29 - Diapositive


Chocoladetaarten vind ik het lekkerst van allemaal!
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 30 - Quiz


Dat komt omdat ik erg dol ben op chocolade!
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 31 - Quiz


In deze chocoladetaart zit maar weinig suiker.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 32 - Quiz