Een zin is een verzameling woorden waarmee je iets wil zeggen.
Een zin heeft in ieder geval twee basisdelen:
werkwoordelijk gezegde vertelt wat er gebeurt.
onderwerp vertelt wie/wat het doet.
Slide 3 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Zinnen en zinsdelen
7.1
Bijvoorbeeld:
Wat gebeurt er? voetballen (= wwg)
Wie doet dat? De meisjes (=ond)
De meisjes voetballen.
Slide 4 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Zinnen en zinsdelen
7.1
Bijvoorbeeld:
Wat gebeurt er? voetballen (= wwg)
Wie doet dat? De meisjes (=ond)
De meisjes voetballen.
= basiszin
Slide 5 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Zinnen en zinsdelen
7.1
Je kunt een zin langer maken door er stukjes informatie aan toe te voegen.
Bijvoorbeeld:
De meisjes / voetballen / in de pauze / met hun vrienden /op het plein.
met wie?
wanneer?
waar?
wie doet het?
wat gebeurt er?
Slide 6 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Aan de slag
Opdracht 1 t/m 4
Slide 7 - Diapositive
Cet élément n'a pas d'instructions
Je leert:
een bouwplan in een zin herkennen;
een zin in zinsdelen verdelen;
het onderwerp van een zin herkennen en benoemen;
het lijdend voorwerp van een zin herkennen en benoemen.
Leerdoelen
7.1
Slide 8 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Een zin bestaat uit zinsdelen. Je bouwt een zin door zinsdelen met informatie toe te voegen. Als je een zin verdeelt in zinsdelen, dan heb je een bouwplan voor je zin.
In een bouwplan van een zin zie je in welke volgorde de zinsdelen van een zin staan.
Bouwplan
7.1
Slide 9 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Bijvoorbeeld
De hond speelt nu met mij in de tuin.
De hond / speelt / nu / met mij / in de tuin.
Bouwplan
7.1
Wie doet het?
wat gebeurt er?
wanneer?
met wie?
waar?
De hond
speelt
....
....
....
Slide 10 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Bedenk nu zelf een zin waarbij de zinsdelen in de volgorde van het bouwplan staan.
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. Als het onderwerp enkelvoud is, dan is de persoonsvorm ook enkelvoud.
Onderwerp en persoonsvorm
7.1
Jesper eet.
Jesper en Mads eten.
Getalproef
Slide 15 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Als je een zin moet ontleden doe je dat altijd in dezelfde volgorde!
Zinnen in zinsdelen verdelen (= zinsontleding)
7.1
1. Noteer de persoonsvorm (pv)
2. Noteer het werkwoordelijk gezegde (wwg)
3. Noteer het onderwerp (ond)
Slide 16 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Aan de slag
Opdracht 9 t/m 13
Slide 17 - Diapositive
Cet élément n'a pas d'instructions
Je leert:
een bouwplan in een zin herkennen;
een zin in zinsdelen verdelen;
het onderwerp van een zin herkennen en benoemen;
het lijdend voorwerp van een zin herkennen en benoemen.
Leerdoelen
7.1
Slide 18 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar. Als het onderwerp enkelvoud is, dan is de persoonsvorm ook enkelvoud.
Lijdend voorwerp
7.1
Jesper eet.
Jesper en Mads eten.
Getalproef
Slide 19 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Lijdend voorwerp en basiszin
7.1
Bijvoorbeeld:
Wat gebeurt er? voetballen (= wwg)
Wie doet dat? De meisjes (=ond)
De meisjes voetballen.
= basiszin
Slide 20 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Lijdend voorwerp en basiszin
7.1
Bijvoorbeeld:
Wat gebeurt er? eten(= wwg)
Wie doet dat? De meisjes (=ond)
De meisjes eten.
= basiszin?
Slide 21 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Lijdend voorwerp en basiszin
7.1
Bijvoorbeeld:
Wat gebeurt er? eten(= wwg)
Wie doet dat? De meisjes (=ond)
Wat eten de meisjes? een broodje hete kip (=lv)
De meisjes eten een broodje hete kip.
= basiszin?
Slide 22 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Lijdend voorwerp en werkwoorden
7.1
Sommige werkwoorden hebben altijd een lijdend voorwerp nodig. Zo kun je bijvoorbeeld niet 'niks' eten. Je stelt dan ook altijd de vraag: Wat eten de meisjes?
Wie/wat + wwg + ond = lijdend voorwerp
Slide 23 - Diapositive
Hier beschrijf je de leerdoelen van deze les.
Lijdend voorwerp en werkwoorden
7.1
Sommige werkwoorden hebben altijd een lijdend voorwerp nodig.