Keuzevoorzetsels

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3,4

Keuzevoorzetsels

Lernziel

Je kent de keuzevoorzetsels (Wechselpräpostionen)

en kunt ze met de juiste naamval toepassen.

kort:

Als je wil bepalen welke naamval het keuzevoorzetsel in de zin krijgt, kijk je naar het hele werkwoord + voorzetsel:

hele werkwoord + voorzetsel = wanneer? = 3e naamval

hele werkwoord + voorzetsel = waar? (rust, toestand) = 3e naamval

hele werkwoord + voorzetsel = waarheen? (beweging) = 4e naamval

In welke naamval staan de dikgedrukte zinsdelen?

Die Apotheke ist zwischen der Bank und dem Restaurant. 

1. 1e
2. 3e
3. 4e

In welke naamval staat het dikgedrukte zinsdeel?

Wir fahren morgen an den See.

1. 1e
2. 3e
3. 4e

In welke naamval staat het dikgedrukte zinsdeel?

Ich habe in einer Woche Geburtstag.

1. 1e
2. 3e
3. 4e

LET OP!

Waarom het hele werkwoord + voorzetsel?             vergelijk:

Ik leg het boek op de tafel.            Ik heb het boek op de tafel gelegd.

     het boek is onderweg                           het boek ligt er al

              waarheen?                                            waar?

Toch moet je in beide zinnen de 4e naamval gebruiken, want leggen op is waarheen!

Noem de
keuzevoorzetsels
(zijn er 9).

Antwoord:

1. an
2. auf
3. hinter
4. über
5. vor
6. in
7. unter
8. neben
9. zwischen

Andere volgorde is prima!

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de derde naamval? [meerdere antwoorden]

1. waar?
2. waarheen?
3. waarom?
4. wanneer?

Keuzevoorzetsels:
Welke vraag kun je stellen voor de vierde naamval?

1. waar?
2. waarheen?
3. waarom?
4. wanneer?

Welcher Satz ist richtig geschrieben? Sleep de zin.

Dieser Satz ist richtig.

Dieser Satz ist leider falsch.

Wir müssen über deinem Bruder sprechen!

Der Ball rollt unter das Auto

Die Kreditkarte liegt im Hotelzimmer.

Ich wohne über dem Geschäft.

Ich lege die Zeitung auf dem Tisch.

Die Zeitung liegt noch auf dem Tisch.

Vertaal het woord tussen haakjes.
Das Auto steht vor (de) Garage (v)

antwoord + uitleg:

vertaling: De auto staat voor de garage (v).

vor (voor) = keuzevoorzetsel

'staan voor' is toestand. Je kunt vragen 'waar'? 

Dus 3e naamval vrouwelijk.

Das Auto steht vor der Garage (v)

Vertaal het woord tussen haakjes.
Das Heft fällt auf (de) Boden (m).

antwoord + uitleg:

vertaling: Het schrift valt op de grond.

(auf) op = keuzevoorzetsel

'vallen op' is een beweging. Je kunt vragen 'waarheen?'.

Dus 4e naamval mannelijk.

Das Heft fällt auf den Boden (m).

Das Buch liegt auf d... Tisch(m).

1. dem
2. den

antwoord + uitleg:

vertaling: Het boek ligt op de tafel.

op = keuzevoorzetsel

liggen op is een toestand. Je kunt vragen 'waar'? 

Dus 3e naamval mannelijk.

Das Buch liegt auf dem Tisch (m).

Das Bild hängt an d.... Wand(v).

1. die
2. der

Antwoord + uitleg:

Vertaald: De foto hangt aan de muur.

an (aan) = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'waar'? Antwoord: aan de muur. 

Dus 3e naamval vrouwelijk.

Dus: Das Bild hängt an der Mauer (v).

Vul in. Let op de naamval.
An [welke] Tag kommt ihr denn an?

antwoord + uitleg:

vertaling: Op welke dag komen jullie dan aan?

an (op) = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'wanneer' (= een tijd)?  Dus 3e naamval.

An [welke] Tag (m) kommt ihr denn an?

1de naamval -> der (1)                 dem (3).

welk = welch                    welchem

Vul in. Let op de naamval.
Ich habe deinen Schlüssel auf d... Tisch (m) gelegt.

antwoord + uitleg:

vertaling: Ik heb jouw sleutel op de tafel gelegd.

auf (op) = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'waarheen'? (= beweging). Dus 4e naamval.

Ich lege deinen Schlüssel auf den Tisch (m).

1de naamval -> der (1)                 den (4).

Vul in.
Stehst du immer so lange vor d.... Spiegel (m)?

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Sta jij altijd zo lang voor de spiegel?

vor (voor) = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Stehst du immer so lange vor d... Spiegel?

1de naamval -> der (1)                 dem (3).

Vul in.
Ich warte (voor de) Apotheke (v).

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Ik wacht voor de apotheek.

vor (voor) = keuzevoorzetsel

Je kunt vragen 'Waar?'. Dus 3e naamval.

Dus: Ich warte (voor de) Apotheke (v).

1de naamval -> die (1)                 der (3).

Antwoord: Ich warte vor der Apotheke (v).

Vul in.
Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

Antwoord + uitleg:

Vertaald: Mijn opa gaat op de bank in het park zitten.

auf (op) = keuzevoorzetsel

'gaan zitten' is een beweging. Dus 4e naamval.

Dus: Mein Opa setzt sich (op de) Bank (v) im Park.

1de naamval -> die (1)                 die (4).

Antwoord: Mein Opa setzt sich auf die Bank (v) im Park.

Wechselpräpostionen

1.  Kannst du die 9 Präpositionen nennen + NL. Übersetzung?

2. Welcher Fall folgt auf die Fragen : Wo ? Wann? 

3. Weche Frage stellt man beim 4. Fall?

4. Kennst du die 7/2 - Regel?

5. Was wird gemeint mit " beweging met een doel" en

 " stilstand"

Weißt du noch?

Ich laufe unter ( een )........... Brücke(v.)

Dein Buch findest du zwischen ( mijn) ........... Bücher......(mv)
 Ich lege mich in (jullie)..............Bett (o).
Ich laufe über (de)..................Straße. 
Ich gehe ( over een week) nach Deutschland.

 (een maand geleden) hatte ich (een ) Unfall (m.)

0