6.2 Populaties & 6.3 Soorten in hun omgeving

Vandaag
  • Bespreken 6.2 en 6.3. Leerdoelen 6.2:
  • Je kunt een berekening uitvoeren om een populatiegrootte te bepalen met de vangst-terugvangst-methode
  • Je kunt de groei van populaties bespreken aan de hand van de beperkende factor
  • Je kunt de oorzaken en gevolgen van een kleine populatie beredeneren


1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Vandaag
  • Bespreken 6.2 en 6.3. Leerdoelen 6.2:
  • Je kunt een berekening uitvoeren om een populatiegrootte te bepalen met de vangst-terugvangst-methode
  • Je kunt de groei van populaties bespreken aan de hand van de beperkende factor
  • Je kunt de oorzaken en gevolgen van een kleine populatie beredeneren


Slide 1 - Diapositive

6.2 Populaties
Populatiegrootte bepalen:
  • Tellen
  • Schatten obv bedekkingsgraad
  • Merken en terugvangen:
Uit de populatie (N) ga je organismen vangen en merken. Daarna nog een keer vangen.
Er geldt n3/n2 = n1/N
Dus N = (n1 x n2)/n3

Slide 2 - Diapositive

Vangst - terugvangst

Slide 3 - Diapositive

Vangst - terugvangst

Slide 4 - Diapositive

Vangst - terugvangst

Slide 5 - Diapositive

Vangst - terugvangst
Stap 4: rekenen
Er geldt n3/n2 = n1/N
Dus N = (n1 x n2)/n3
n1=9
n2=8
n3=2
Wat is N? (volgende slide)
2
9
8
N

Slide 6 - Diapositive

Wat is N?

Slide 7 - Question ouverte

Populatiegroei
Een populatie kan stabiel blijven, groeien of krimpen. Factoren die daarop van invloed zijn: 
  • Geboorte vs. sterfte
  • Immigratie vs. emigratie



Slide 8 - Diapositive

Populatiegroei
Als een populatie onbegrensd kan groeien, krijg je exponentiële groei. Als er een beperkende factor is vlakt de groei af. 
Voorbeelden van een beperkende factor: 
  • voedselaanbod
  • jacht
  • aantal nestplaatsen

Slide 9 - Diapositive

Je krijgt een J-curve bij exponentiële groei en een S-curve bij een begrensde groei.

Slide 10 - Diapositive

S-curve
De draagkracht van het ecosysteem bepaalt waar de groei stopt. Hier blijft de populatiegrootte omheen fluctueren.
 

Slide 11 - Diapositive

J-curve
Een exponentiële groei betekent in veel gevallen een plaag. Dit betekent dat de draagkracht wordt overschreden ('overshoot'). Hierna keldert de populatie dus even.  

Slide 12 - Diapositive

Welke curve volgt Covid-19?
A
J-curve
B
S-curve
C
M-curve
D
Geen van deze curves

Slide 13 - Quiz

Populaties
Voor een gezonde populatie in een gezond ecosysteem is groei en begrenzing nodig. Een populatie die groot genoeg is, heeft ook genoeg genetische variatie. Dit is essentieel. Bij weinig variatie krijg je inteelt
Afname van genetische variatie kan komen door versnippering van het leefgebied.


Slide 14 - Diapositive

Waarom is genetische variatie zo belangrijk voor een populatie? Kies het antwoord dat *onjuist* is.
A
Er is dan meer kans op gunstige mutaties
B
Er is dan minder kans op een ziekte die de hele populatie treft
C
Er is dan minder kans op een recessieve aandoening
D
Er is dan een grotere overlevingskans voor elk individu

Slide 15 - Quiz

huiswerk
Doorlezen 6.3
Maken opgaven 6.2 (1, 2, 3, 4, 5)

Slide 16 - Diapositive

6.3 Soorten in hun omgeving

Slide 17 - Diapositive

Vandaag
  • 6.3 bespreken - leerdoelen:
  • Je kunt de definitie en voorbeelden geven van abiotische en biotische factoren
  • Je kunt een tolerantiecurve tekenen en analyseren voor een organisme
  • Je kunt de termen niche en habitat gebruiken in een context
  • Maken 1 t/m 7

Slide 18 - Diapositive

In de volgende slide zie een grafiek die de groei van een populatie grauwe ganzen in een gebied weergeeft.
In 2005 zie je dat er een einde komt aan de groei van de populatie.
Blijkbaar is er dan een beperkende factor die voorkomt dat de populatie verder groeit.

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Factoren die de populatiegrootte beïnvloeden kun je verdelen in twee groepen:
Abiotische factoren
zijn factoren uit de levenloze natuurlijke omgeving.

Temperatuur, licht, O2, neerslag, wind, grondsoort, schaduw

Biotische factoren
zijn factoren veroorzaakt door de levende natuurlijke omgeving.

Voedsel, concurrentie, vijanden, bomen voor nesten.


Slide 21 - Diapositive

voorbeelden

Slide 22 - Diapositive

Noteer een abiotische factor in jouw huidige omgeving

Slide 23 - Carte mentale

Geef je antwoord op de volgende slide

Slide 24 - Diapositive

Geef hier je antwoord van de vorige slide
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 25 - Quiz

Bij de abiotische factoren kennen we een tolerantiegebied. Binnen dat gebied is leven mogelijk, daarboven en daaronder niet (tolerantiegrenzen).  Er is ook een optimum voor deze abiotische factor. Daar zal de soort/het organisme zich het beste voelen en de meeste energie en kansen hebben om zich voort te planten.
Bijvoorbeeld temperatuur:
- onder de 17 oC sterven deze organismen.
- boven de 32 oC sterven ze.
- bij het optimum van 25 oC hebben ze de meeste kansen.

Slide 26 - Diapositive

Op de x-as van deze grafiek wordt de vochtigheid van de grond weergeven. Op de y-as zie je de overlevingskansen van de verschillende plantensoorten a, b, c en d.
Welke van de uitspraken is *niet* waar?
Op de volgende dia zie je het plaatje groot.
A
Binnen de tolerantiegrenzen van c komen soort d en b ook voor.
B
Soort b heeft een grotere tolerantiegrens en is daarom beter bestand tegen schommelingen.
C
Soort a en c komen niet naast elkaar voor in een gebied.
D
Bij de optimumwaarde van a kunnen soorten b, c en d niet overleven.

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Diapositive

Slide 29 - Diapositive

Omdat soorten te maken hebben met abiotische en biotische factoren en er voor elk van deze (abiotische) factoren een optimum, minimum en maximum is, zul je bepaalde soorten op een bepaald soort plek het meest vinden in een ecosysteem.
Deze plaats/plek noem je de habitat.
De meeste pissebedden vind je op donkere vochtige plekken waar wat rottende plantenresten liggen.

Alligators vind je vlak bij of in het water.

De kans dat je een alligator tegenkomt ver weg van het water is klein.

Slide 30 - Diapositive

De habitat is dus de leefomgeving van plant /schimmel /dier/bacterie. De plaats waar het leven van een soort zich voor het grootste gedeelte afspeelt. Bij planten wordt ook de term standplaats gebruikt ipv habitat.
Let op, met plaats bedoelen we niet de exacte locatie (bijv. "in het Twiske"), maar de plek in een ecosysteem waar je een organisme normaal gesproken kunt vinden.

Slide 31 - Diapositive

Soorten leven samen in een bepaald ecosysteem.  Soorten kunnen (gedeeltelijk) dezelfde habitat hebben. Dit kan omdat ze een verschillende rol of functie hebben.
De rol of functie noem je de niche van een soort.


Als we spreken over de niche van een soort dan hebben we het over de interactie van de soort met het ecosysteem. Bijvoorbeeld, de rol van een boomsoort is het geven van beschutting, nestgelegenheid, schaduw en voedselbron zijn.
Heel simpel gezegd is habitat het adres en niche het beroep.

Slide 32 - Diapositive

Niche = de rol die een organisme speelt in een ecosysteem.
Door verschillen in niche kunnen verschillende soorten samenleven in dezelfde habitat.

Slide 33 - Diapositive


Slide 34 - Question ouverte

Slide 35 - Vidéo

Aan de slag
Maak van 6.3 opdracht 1 t/m 7

Slide 36 - Diapositive