2ha Grammatica Zinsdelen - H3

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Grammatica

Pak alvast je boek, schrift en studiewijzer

Lesdoelen

• Je kunt het naamwoordelijk gezegde (ng) in een zin herkennen.
  
• Je weet het verschil tussen een werkwoordelijk en een naamwoordelijk gezegde.

Alles bij elkaar. Ontleed de zin: pv t/m bwb

Een week na mijn verjaardag kreeg ik
mijn cadeau.

Antwoord vorige vraag 

/ Een week na mijn verjaardag /  kreeg / ik / mijn cadeau./

pv = kreeg

ow = ik
wg = kreeg
lv = mijn cadeau
mv = n.v.t.
bwb =een week na mijn verjaardag

Grammatica woordsoorten H2

naamwoordelijk gezegde

blz. 60-61

Naamwoordelijk gezegde

Het werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand of iets doet. Het naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is of wordt. Dat is het verschil.

Let goed op: Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een werkwoordelijk deel en een [naamwoordelijk deel].

De voetbaltrainer is streng. ng = is [streng].

Naamwoordelijk gezegde

Je vindt het naamwoordelijk gezegde in vier stappen:

1. Stel vast of er een koppelwerkwoord in de zin staat: zijn, worden, blijven, lijken, blijken, schijnen.

2. Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is/wordt.

3. Wat + wg + onderwerp = naamwoordelijk deel.

4. Noteer het naamwoordelijk gezegde als volgt:
pv + [nw. deel] + overige werkwoorden.

Voorbeeld

1. Het openbaar vervoer is voor studenten en ouderen ideaal.

ng = is [ideaal]

2. Ruben uit klas 4 schijnt een veelbelovende gamer te zijn.

ng = schijnt [een veelbelovende gamer] te zijn

Grammatica woordsoorten H3

werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

blz. 88-89

Grammatica woordsoorten H3

werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

blz. 88-89

Verschil tussen wg en ng

Het werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand of iets doet. Het naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand of iets is of wordt. Dat is het verschil.

Het naamwoordelijk gezegde bevat een koppelwerkwoord, een werkwoordelijk deel en een [naamwoordelijk deel]. Het geeft een kenmerk of eigenschap van iemand of iets.

wg of ng?
Mijn broertje heeft voor het eerst in zijn leven gekookt.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde

wg of ng?
Vorige week is mijn neefje kampioen geworden.

1. werkwoordelijk gezegde
2. naamwoordelijk gezegde