BLOK 3 Grammatica deel 2 Voorzetsels

1 T/HAVO Blok 3 Grammatica (deel 2)
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

1 T/HAVO Blok 3 Grammatica (deel 2)

Slide 1 - Diapositive

lesdoel
Aan het eind van de les weet je wat een voorzetsel is en kan je 't herkennen in een zin.

Slide 2 - Diapositive

Voorzetsels
boek blz. 135

Slide 3 - Diapositive

filmpje
Je gaat dadelijk een filmpje bekijken. 
Opdracht: tel het aantal voorzetsels dat op het einde bij 'het konijn en de krokodil' gebruikt wordt.
Het antwoord moet je na het filmpje geven. 

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Vidéo

Er zijn ..... voorzetsels gebruikt.

Slide 6 - Question ouverte

Uitleg
  • voorzetsels zijn woorden zoals                                                                                                      op, in, naast, voor, achter na, bij, tijdens enz.

  • Je gebruikt ze niet los maar altijd samen met een ander woord. Meestal een zelfstandig naamwoord.
                 op tafel, uit school, door mij

Slide 7 - Diapositive

Uitleg
Kijk even goed naar het plaatje 

boven de doos
in de doos
voor de doos
tussen de doos
......

Slide 8 - Diapositive

Vul het juiste voorzetsel in.
Ik ben ... bezoek.
A
bij
B
in
C
op
D
na

Slide 9 - Quiz

Vul het juiste voorzetsel in.
Ik ben op bezoek ... mijn oom.
A
bij
B
in
C
op
D
na

Slide 10 - Quiz

Vul het juiste voorzetsel in.
Ik ben op bezoek bij mijn oom ... Friesland.
A
bij
B
in
C
op
D
na

Slide 11 - Quiz

Vul het juiste voorzetsel in.
Mijn oom woont ... een huis ... een hele grote tuin.
A
in + met
B
in + aan
C
bij + voor
D
bij + naast

Slide 12 - Quiz

Vul het juiste voorzetsel in.

... het huis loopt een shetlandpony.

Slide 13 - Question ouverte

Vul het juiste voorzetsel in.

De pony is ... mijn tante.

Slide 14 - Question ouverte

Vul de 2 juiste voorzetsels in.

Loop je ... de tuin dan komt de pony ... je toe.

Slide 15 - Question ouverte

Vul het juiste voorzetsel in.
Als het slecht weer is, zet mijn oom de pony ... de stal.

Slide 16 - Question ouverte

Een voorzetsel staat meestal voor een ....
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
persoonsvorm
D
werkwoord

Slide 17 - Quiz

Voorzetsels geven ALTIJD een plaats aan.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

Voorzetsels helpen om de precieze plaats, richting of tijd aan te geven.
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quiz

Vul het juiste voorzetsel in.
Op de basisschool zat ik .... mijn vriend.
(er zijn meerdere antwoorden goed)
A
tegen
B
achter
C
voor
D
naast

Slide 20 - Quiz

Vul het juiste voorzetsel in.
Anne was .............de wolken met haar cijfer voor Nederlands.

A
over
B
naast
C
in
D
aan

Slide 21 - Quiz

Vul het juiste voorzetsel in.
De timmerman ging meteen..........de slag.
A
tegen
B
aan
C
voor
D
na

Slide 22 - Quiz

Klik op de link in de volgende slide en vul het goede voorzetsel in. 
Eindig met een screenshot van je resultaat.

Slide 23 - Diapositive

Slide 24 - Lien

Plak hier het screenshot van het resultaat van je oefening.

Slide 25 - Question ouverte

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Achter het station staat een bus op het plein.

Slide 26 - Question ouverte

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
Ik schrijf in mijn dagboek het liefst met een vulpen.

Slide 27 - Question ouverte

Welk woord in de zin is het voorzetsel :
Let op, het zijn er 2!
’s Avonds lig ik op de bank en kijk ik naar de televisie.

Slide 28 - Question ouverte

Klik op de link in de volgende slide en zoek de voorzetsels.
 
Eindig met een screenshot van je resultaat.

Slide 29 - Diapositive

Slide 30 - Lien

Plak hier het screenshot van het resultaat van je oefening.

Slide 31 - Question ouverte

Maak nu zelf een zin met 2 voorzetsels in.

Slide 32 - Question ouverte

Woordsoorten -> even herhalen
LW : lidwoord 'de, het, een'
WW : werkwoord vb. lopen, fietsen, gezwommen
ZNW : zelfstandig naamwoord vb. paal, deur, zwembad
BNW : bijvoeglijk naamwoord vb. de nieuwe schoenen
VZ : voorzetsel vb. in de kast, tijdens het galabal



Slide 33 - Diapositive

Sleep de woorden naar de juiste woordsoort.

Slide 34 - Diapositive

Wij                                           
te                           zijn     
Lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
Bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel

prachtige 
hoorden
in
muziek.
ligt
De
mand.
slapen
hond
de

Slide 35 - Question de remorquage

er niet     
Lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
Bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel

gesproken.
voorstelling
mag
de
Tijdens
worden
saaie

Slide 36 - Question de remorquage

Lidwoord
zelfstandig naamwoord
werkwoord
Bijvoeglijk naamwoord
voorzetsel

gordijn.
vensterbank
op
De
witte
lagen
katten
de
achter
het
lange

Slide 37 - Question de remorquage

Noteer alle bijvoeglijke naamwoorden uit dit tekstje :

In de grote steden zijn nogal wat ongelukkige mensen in het ziekenhuis beland omdat ze over een verse hondendrol uitgegleden. Eigenwijze eigenaren houden zich niet aan de belangrijke afspraak dat zij de uitwerpselen van hun hond moeten opruimen en de drol in een zakje moeten doen.

Slide 38 - Question ouverte

Noteer alle voorzetsels uit dit tekstje :

In de grote steden zijn nogal wat ongelukkige mensen in het ziekenhuis beland omdat ze over een verse hondendrol uitgegleden. Eigenwijze eigenaren houden zich niet aan de belangrijke afspraak dat zij de uitwerpselen van hun hond moeten opruimen en de drol in een zakje moeten doen.

Slide 39 - Question ouverte

Klik op de link in de volgende slide. 
Maak de oefening en eindig met een screenshot van je resultaat.

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Lien

Plak hier het screenshot van het resultaat van je oefening.

Slide 42 - Question ouverte

Waar wil je nog extra uitleg over krijgen ?

Slide 43 - Question ouverte

2 BK Blok 4 Spelling
HUISWERK in digitale methode : 
Blok 3 : Grammatica
Lees de uitleg op blz 135 en maak opdr 13+14+15+16.1

Slide 44 - Diapositive

Slide 45 - Diapositive