Herhalingsles Nederlands H. 3

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Schooltaalwoorden week 2

Herhalingsles Nederlands H. 3

* Grammatica: zww+ hww

* Formuleren: verbanden

* Spelling: meervouden-en

* Spelling: vt. sterke ww

Leerdoelen

Door de herhaling van de lesstof Nederlands weet ik weer wat er wordt bedoeld met het volgende:

* Grammatica: zww+ hww

* Formuleren: verbanden

* Spelling: meervouden-en

* Spelling: vt. sterke ww

Grammatica: zww+ www

• Er staat 1 zelfstandig werkwoord in een zin!
  
• Het zelfstandig werkwoord geeft het duidelijkste aan wat er in een zin gebeurt. Het heeft een duidelijke betekenis.
  
• Alle andere werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.
  
• Staan er meerder werkwoorden in een zin dan is 1 een zww en de rest zijn hww.

Oefenen zww+hww

Ik heb lekker gegeten.

heb=.......

gegeten=.....

Oefenen: zww+hww

Wij mochten in het zwembad zwemmen.

mochten=.....

zwemmen=....

Helder???

Formuleren: verbanden

verband + signaalwoord     

tegenstelling:                maar, echter

oorzaak/gevolg:            doordat, daardoor

tijd:                                eerst, daarna

reden:                           daarom, omdat

voorwaarde:                  als, indien, tenzij             

Voorbeelden

Ik kleed me heel mooi aan, want ik ga naar een feest.

Ik kleed me heel mooi aan, voordat ik naar een feest ga.

Ik kleed me heel mooi aan, als ik naar een feest ga.

Wanneer ik naar een feest ga, kleed ik me heel mooi aan.

Voordat ik naar een feest ga, kleed ik me heel mooi aan.

Ik ga naar een feest, dus ik kleed me heel mooi aan.

Ik ga naar een feest en ik kleed me heel mooi aan.

Verbanden+signaalwoorden

                                                                                                       

Hij is niet groot, maar klein. tegenstellend

Het regent, daardoor wordt hij nat. oorzaak-gevolg

Als je goed plant, heb je je huiswerk op tijd af. voorwaarde

Eerst maakt hij sommen, daarna leert hij. tijd 

Hij eet groente en rijst en een toetje. opsomming

Oefenen

Het regende, daardoor werd mijn haar nat.

Wat is het signaalwoord?

Oefenen

Voordat zij naar buiten ging, trok zij eerst een warme jas aan.

Wat zijn de signaalwoorden?

Duidelijk???

Spelling: meervouden op -en

 verdubbel de laatste letter

zak - zakken

 laat een a, e, o, of u weg

aap - apen, uur - uren 

verander een f in een v

brief - brieven 

verander een s in een z

saus - sauzen 

Zet -en achter het enkelvoud:

stoel - stoelen

bank - banken

hond - honden

woorden op ee

Als het enkelvoud eindigt op ee, zet je 

ën achter het enkelvoud:

idee - ideeën

slee - sleeën

woorden op ie

Valt de klemtoon op de ie? --> + ën

symfonie - symfonieën 

genie - genieën

Valt de klemtoon op een andere lettergreep? --> + n

kolonie - koloniën 

bacterie - bacteriën

Klemtoon?

- Lettergreep waar de nadruk op ligt.

- Spreek het woord voor jezelf uit op verschillende manieren.

klemtoon of klemtoon

Nog een uitzondering 

Ligt de klemtoon van het woord NIET op de laatste lettergreep?

Dan verdubbel je de laatste medeklinker niet.

monniken 

haviken 

Vragen???

Spelling: vt. sterke ww

Bij sterke werkwoorden verandert de klank in de verleden tijd.

bied-bood, denk-dacht, zwemmen-zwommen, blazen-bliezen.

Zo schrijf je de persoonsvorm van sterke ww in de vt.

1. Gebruik de verlengproef: -d of -t? bijten-(ik beet) -wij beten, vinden-(ik vond) -wij vonden. 

LET OP: een persoonsvorm in de vt. eindigt NOOIT op -dt!!!!

2. Schrijf het woord zo kort en eenvoudig mogelijk. 

treden-traden, bestrijden-bestreden, glijden-gleden.

gieten-goten, ontbijten-ontbeten, smelten-smolten.

schrikken-schrokken, beginnen-begonnen.

Oefenen: noteer de pv in de vt.

1. Gisteren..(rijden) de trein volgens schema.

2. De journalist...(houden) zich aan zijn afspraak.

3. In Afrika...(zien) wij iets unieks.

4. De voetballers...(eten) na de wedstrijd in de kantine.

5. De voetballer....(geven) commentaar op de wedstrijd.

Nog vragen over de onderdelen?

H. 4 Lezen

1. Pak je boek.

2. Pak je schrift.

3. Maak de startopdracht.

4. Lees de theorie over tekstverbanden en signaalwoorden.

5. Maak opdracht 1, hoofdstuk 4 LEZEN....

Leerdoelen

• Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
  
• Ik kan chronologische, opsommende, tegenstellende en toelichtende verbanden in een tekst herkennen.