26. Blok 5 week 1 les 2 -ch en -cht

giechelen
Welk woord met ch kennen jullie al?
1 / 25
suivant
Slide 1: Question ouverte
SpellingBasisschoolGroep 5

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

giechelen
Welk woord met ch kennen jullie al?

Slide 1 - Question ouverte

lesdoel
Ik ken woorden met met ch en met cht en ik kan deze correct schrijven.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Tim droogt zich af.
Tim droogt zich af.

'Ach, wat heb ik een pech,' zegt hij.

'Het ging toch regenen.

En toen viel ik ook nog in de sloot!'


cht-verhaal


De fietser rijdt zacht door de bocht.

Hij zucht. 'Wat een lange tocht!

Ik kan bijna niet meer recht fietsen.''Ach, wat heb ik een pech,' zegt hij.
'Het ging toch regenen.
En toen viel ik ook nog in de sloot!'


cht-verhaal
De fietser rijdt zacht door de bocht.
Hij zucht. 'Wat een lange tocht!
Ik kan bijna niet meer recht fietsen.'
ch-verhaal
Tim droogt zich af.
'Ach, wat heb ik een pech,' zegt hij.
'Het ging toch regenen.
En toen viel ik ook nog in de sloot!'

cht-verhaal
De fietser rijdt zacht door de bocht.
Hij zucht. 'Wat een lange tocht!
Ik kan bijna niet meer recht fietsen.'






.'

Slide 4 - Diapositive

Tip van de dag
Als je na een korte klank een g hoort, schrijf je bijna altijd ch. Behalve  bij de uitzonderingen:
ligt, legt, zegt 

Voorbeelden: recht, acht, bocht, zicht


Slide 5 - Diapositive


A
Deze stof is gemisch.
B
Deze stof is chemisch.

Slide 6 - Quiz

timer
1:00

Slide 7 - Carte mentale

Slide 8 - Diapositive


A
Ik doe vrugtenhagel op mijn brood.
B
Ik doe vruchtenhagel op mijn brood.

Slide 9 - Quiz

Hoe schrijf je dit getal?

Slide 10 - Question ouverte

Schrijf je het woord met ch of cht

Ik la......
A
ch
B
cht

Slide 11 - Quiz

Schrijf je het woord met ch of cht

e........oput
A
ch
B
cht

Slide 12 - Quiz

Schrijf je het woord met ch of cht

dagto........
A
ch
B
cht

Slide 13 - Quiz

Kies de juiste spelling
"zonli...t"
A
g
B
gg
C
ch

Slide 14 - Quiz

Schrijf je het woord met ch of cht

onzi.......baar
A
ch
B
cht

Slide 15 - Quiz

Schrijf je het woord met ch of cht.

beri.......je
A
ch
B
cht

Slide 16 - Quiz


Slide 17 - Question ouverte

OEFENDICTEE

Slide 18 - Diapositive

WOORD 1

Slide 19 - Question ouverte

WOORD 2

Slide 20 - Question ouverte

WOORD 3

Slide 21 - Question ouverte

WOORD 4

Slide 22 - Question ouverte

WOORD 4

Slide 23 - Question ouverte

spelling
 Thema 5, week 1

Les 1 instructieles
Flitsen bij les 1
15 x plussen

1K

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Lien