(Week 49 blauw) stam + t

Welkom
  1. Huiswerk bespreken
  2. Werkstuk: informatie selecteren
  3. Spelling: stam + t regel
  4. Zelfstandig werken
  5. Terugkijken
  6. Nieuwsbegrip


1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsBasisschoolGroep 6,8

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welkom
  1. Huiswerk bespreken
  2. Werkstuk: informatie selecteren
  3. Spelling: stam + t regel
  4. Zelfstandig werken
  5. Terugkijken
  6. Nieuwsbegrip


Slide 1 - Diapositive

Werkstuk
  • Dit heb je al gedaan: onderwerp kiezen, inleiding schrijven, onderzoeksvragen bedenken,  informatie verzamelen
  • Deze week: informatie selecteren

  • Sla alles op in de Google Drive map !!!!!


>> 21 december inleveren <<

Slide 2 - Diapositive

Informatie selecteren
  • Je hebt allerlei informatie gevonden over jouw onderwerp. 
  • Nu ga je terug naar je onderzoeksvragen. Welke informatie kan je gebruiken om antwoord te geven op jouw vragen? Die informatie bewaar je, de rest kan weg.

  • Sla alles op in de Google Drive map

>> 21 december inleveren <<

Slide 3 - Diapositive

Het HELE werkwoord
Het hele werkwoord eindigt meestal op -en. 
Je gebruikt het bij WIJ.  

Bijvoorbeeld:
Wij worden
Wij leiden 
Wij houden


Slide 4 - Diapositive

De STAM van een werkwoord

De stam van een werkwoord vind je door van het hele werkwoord -en af te halen; wat je overhoudt, is de stam.




Bijvoorbeeld:

worden - en = word

leiden - en = leid

houden -en = houd


Slide 5 - Diapositive

De STAM van een werkwoord

Soms ziet de stam van het werkwoord er gek uit




Kijk maar:

geloven - en = gelov

reizen - en = reiz

lopen - en = lop



Slide 6 - Diapositive

De STAM van een werkwoord


Daar zijn 5 regels voor. We leren er 4: 

  1. het werkwoord verandert niet: draaien > draai
  2. het werkwoord verandert: lopen > loop
  3. dubbele medeklinkers: bakken > bak
  4. v/f en z/s: blazen >  blaas




Slide 7 - Diapositive

De STAM+t regel

Je gebruikt de spellingregel stam + t  als het onderwerp in 

de tegenwoordige tijd (NU) in het enkelvoud staat.
 Het gaat dan om iets of iemand anders: jij /je, u, hij, zij/ze, het.



Bijvoorbeeld:

groeien - groei - groeit

blaffen - blaf - blaft

houden - houd - houdt

fluiten - fluit - fluit


Slide 8 - Diapositive

Welke regel pas je toe bij:
de ik-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 9 - Quiz

Welke regel pas je toe bij:
jij achter het werkwoord
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 10 - Quiz

Welke regel pas je toe bij:
de jij-vorm
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 11 - Quiz

Maar wat nou als jij achter het werkwoord staat?
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 12 - Quiz

Welke regel pas je toe bij:
wij
A
STAM
B
STAM + T
C
HELE WERKWOORD

Slide 13 - Quiz

Schrijf de juiste vorm op:
Vera (lopen) naar huis

Slide 14 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Tom en Jerry (rennen) door de tuin

Slide 15 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
(Geven) jij de ketchup aan mij

Slide 16 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Mijn oma (braden) een stukje vlees

Slide 17 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Jij (kletsen) heel graag met mij

Slide 18 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Kees (branden) zijn vingers aan de pan

Slide 19 - Question ouverte

Schrijf de juiste vorm op:
Laura (fluit) een vrolijk liedje

Slide 20 - Question ouverte

succes
tot zo

Slide 21 - Diapositive

Diego Maradona
Vorige week overleed voetballegende Diego Maradona. Volgens veel kenners de beste voetballer aller tijden. We staan stil bij zijn leven en bij wat hij betekent voor de voetbalwereld.

Slide 22 - Diapositive

Dit heb ik geleerd vandaag:

Slide 23 - Question ouverte

huiswerk week 49
  1. Werkstuk: informatie selecteren
  2. Nieuwsbegrip

Slide 24 - Diapositive