Woordsoorten 1iD

Lesdoel
- Je kunt - lw - znw - bnw - ww - vz in een zin herkennen


1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Lesdoel
- Je kunt - lw - znw - bnw - ww - vz in een zin herkennen


Slide 1 - Diapositive

Er zijn 4 lidwoorden in het Nederlands
A
Waar
B
Niet waar

Slide 2 - Quiz

Een lidwoord kun je voor een zelfstandig naamwoord zetten.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
Het MOOIE meisje
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quiz

Voorzetsels zijn kast-woorden. Je kunt ze voor de (poppen)kast zetten.
Op, onder, voor, achter, tijdens......
A
Waar
B
Niet waar

Slide 5 - Quiz

Voor werkwoorden kun je ik/jij/wij zetten en dan veranderen ze.
A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quiz

Welke woordsoort is "school" in deze zin?
De jongen fietst naar school.
A
zelfstandig naamwoord
B
lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
voorzetsel

Slide 7 - Quiz

Welke woordsoort is "grote" in deze zin?
De grote ballon vliegt door de lucht.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 8 - Quiz

Welke woordsoort is "het" in deze zin?

Het kindje is heel moe.
A
voorzetsel
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
lidwoord

Slide 9 - Quiz

Welke woordsoort is "glimt" in deze zin?
De rode auto glimt zo mooi.
A
zelfstandig naamwoord
B
werkwoord
C
lidwoord
D
voorzetsel

Slide 10 - Quiz

Welk woordsoort is "naar" in deze zin?

De kinderen lopen naar school.
A
voorzetsel
B
werkwoord
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 11 - Quiz

Wat zijn lidwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 12 - Quiz

Wat zijn werkwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 13 - Quiz

Wat zijn zelfstandige naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 14 - Quiz

Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
A
de, het , een
B
slimme, mooie, rode
C
fiets, boek, volleybal
D
lopen, werken, denken

Slide 15 - Quiz

Lidwoord
Zelfst. naamw.
Werkwoord
Bijvoeglijk naamw.
Voorzetsel
De
hond
loopt
naar
het
grote
veld.

Slide 16 - Question de remorquage

Woordsoorten:
A
Ik snap er nog niks van
B
Ik moet nog wat oefenen
C
Het gaat al iets beter
D
Eitje, kom maar op met die toets

Slide 17 - Quiz

Aan de slag

- Maken boek blz. 226 - 230  opdracht 1  t/m 11

Werk stil en zelfstandig!

- Huiswerk boek blz. 233 t/m 237 opdracht 1 t/m 11

Slide 18 - Diapositive