herhaling naamvallen

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2,3

Wat is een naamval?

onderwerp

lijdend voorwerp

meewerkend voorwerp

Naamval = zinsdeel

Welke naamval is het onderwerp?

1. 1e
2. 2e
3. 3e
4. 4e

Meewerkend vw

Lijdend vw

Onderwerp

1e naamval

3e naamval

4e naamval

1/5 Als een zinsdeel onderwerp van de zin is, gebruik je ...

het onderwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:

wie/wat + gezegde

Het onderwerp is de eerste naamval.

1. de 1e naamval
2. de 2e naamval
3. de 3e naamval
4. de 4e naamval

2/5 Als een zinsdeel lijdend voorwerp van de zin is, gebruik je ...

Het lijdend voorwerp van de zin vind je door de volgende vraag te stellen:

wie/wat + gezegde + onderwerp

Het onderwerp is de vierde naamval.

1. de 1e naamval
2. de 2e naamval
3. de 3e naamval
4. de 4e naamval

Waar staat de vierde naamval voor?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Waar staat de derde naamval voor?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

In welke naamval staat het lidwoord?
Das Kind ruft mich.

1. 1e
2. 4e
3. ik weet het niet
4. geen van beide

Welke naamval is altijd het lijdend voorwerp?

1. 1e
2. 2e
3. 3e
4. 4e

Geef aan wat 1e en 4e naamval is in de zin: "Ich habe das Kind nicht gesehen."

1. Ich = 1e naamval
2. das Kind = 4e naamval
3. Ich = 4e naamval
4. das Kind = 1e naamval

Wat verandert er bij de vierde naamval?

1. die is den
2. der is den
3. das is den
4. ein is einer

Het onderwerp van de zin is altijd de

1. 1 Naamval
2. 4 Naamval

In welke naamval staat het lijdend voorwerp?

1. 1e naamval
2. 4e naamval

Samenvatting

Schema 1e en 4e naamval (der Gruppe)

                                    der Vater       die Mutter    das   Kind       die  Eltern (meervoud)

1e   naamval               der                   die                   das                     die

4e  naamval               den                   die                  das                    die

                                 

Vul de juiste vorm in. Let op! Gaat het om de 1e of de 4e naamval?

Ich habe ___________________ Grippe(v).

1. der
2. das
3. die
4. den

Vul de juiste vorm in. Let op! Gaat het om de 1e of de 4e naamval?

Brandon kauft ___________________ Hund(m).

1. der
2. die
3. das
4. den

Vul de juiste vorm in. Let op! Gaat het om de 1e of de 4e naamval?

Michelle und Stephan gründen ________ neue Gruppe(v).

1. ein
2. einer
3. eine
4. einen

Vul de juiste vorm in. Let op! Gaat het om de 1e of de 4e naamval?

Ich habe ___________________ Unfall(m) gesehen.

1. der
2. das
3. die
4. den

Vul de juiste vorm in. Let op! Gaat het om de 1e of de 4e naamval?

Was haben Sie für ___________________ Haus(o) bezahlt?

1. der
2. das
3. die
4. den

Vul de juiste vorm in. Let op! Gaat het om de 1e of de 4e naamval?

Ich kaufe ___________________ neuen Wagen(m).

1. ein
2. einen
3. eine
4. einer

4e naamval

 durch - door

für - voor

gegen - tegen

ohne - zonder

um - om

enlang- langs

bis - tot

voorzetsels 4e naamval

dürch, für, ohne, um, bis, entlang, gegen.

door, voor, zonder, om, tot, langs, tegen

Ich kann nicht (zonder).... mein... Hund leben.

Ich laufe (om) ..... unser... Haus.

Ich bin (tegen).... dein.... Tür gefallen.

Voorzetsels met de 4e naamval

Na de volgende voorzetsels moet je de vormen van de 4e naamval gebruiken:

Welke naamval hoort bij het voorzetsel?
Morgen komme ich ohne ........ (mijn) Mutter nach Berlin.

1. 1e naamval
2. 2e naamval
3. 3e naamval
4. 4e naamval

Welke voorzetsels krijgen de 4e naamval?

persoonlijke voornaamwoorden

Met de 1e naamval

De voorgaande persoonlijke voornaamwoorden ken je van het vervoegen van werkwoorden. Dit zijn de persoonlijke voornaamwoorden met de 1e naamval.

We kennen ze ook met de 4e naamval.

persoonlijke voornaamwoorden

pers. vnw. in de eerste naamval:

ik = ich            wir = wij

jij = du          ihr = jullie

hij = er           sie = zij/ze

zij = sie                 Sie = u

het = es                               

Persoonlijk voornaamwoord

1e en 4e naamval

Persoonlijke voornaamwoorden

Hoe vervang je zelfst. nw door pers.vnw

der ==> er

die    ==>  sie

das  ==>  es

De persoonlijke voornaamwoorden kennen ook naamvallen: 

Ik zie hem = Ich sehe ihn. 

LET OP! Derde naamval hoef je nog niet te gebruiken. je leert de vormen al wel.

Noem de 9 persoonlijke voornaamwoorden in het Duits (1e naamval/o)

Haben Sie mich angerufen?
1e en 4e naamval

1. 1e = Sie 4e = mich
2. 1e= mich 4e = Sie

Kennst du ihn gut?
1e en 4e naamval?

1. 1e = ihn 4e = du
2. 1e = du 4e= ihn

3e naamval (meew.vw)

Het mw vind je door vóór het zinsdeel aan of voor te zetten of weg te laten.

Ik geef aan de moeder bloemen.

de moeder is meew.vw.

Ik heb het haar verteld

haar is meew. vw

Welke naamval hoort bij het voorzetsel?
Morgen komme ich mit ........ (mijn) Mutter nach Berlin.

1. 1e naamval
2. 2e naamval
3. 3e naamval
4. 4e naamval

Stappenplan:

1. Staat er een voorzetsel met de 4e naamval in de zin?
2. Ja, kijk in het schema en vul het juiste vorm van het persoonlijk vnw of lidwoord in.
3. Nee → ontleed de zin: onderwerp, lijdend vw, meewerkend vw.
4. Zoek in het schema naar de juiste vorm van het persoonlijk of het lidwoord.