Objeto directo

• Spaans
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Bienvenidos chicos y chicas

        El objeto directo

Klas: Havo 1

Niveau: A1+

OBJETIVOS DE LA CLASE

Al fin de la clase:

• Weten jullie waarom er in Spaanse zinnen 'tussendoor' persoonlijke voornaamwoorden staan.
• Kunnen jullie het lijdend voorwerp vervangen door een persoonlijk voornaamwoord 

Repetición
El pronombre personal

Linda: Has comprado la falda?

Judith: Sí, la he comprado 

Linda: no veo telenovelas 

Judith: tampoco las veo 

Juan compra el pan
Juan....... compra

Kim compra la lecha
Kim......... compra

El ordenador = 

La casa= 

Las chicas= 

Los libros= 

ÉL=      LO

ELLA = LA

ELLOS= LOS

ELLAS = LAS

In het Nederlands vervangt men deze door een persoonlijk voornaamwoord 

We willen een heerlijke taart gaan verkopen 

Mijn oma bakt hem voor ons 

Descubre dónde se pone el objeto directo

• Yo la veo 
• Estoy comiéndola
• Quiero comprarla  
• vela

Schrijf op wat je bij elke zin opvalt over de plaats van het lijdendvoorwerp.

Er zijn 4 plaatsen waar je het neer kan zetten. Welke?

¿Dónde se pone 'el objeto directo'?

• Delante de: persoonsvorm

Yo veo una película > yo la veo

• Detrás de: Infinitivo/Gerundio/Imperativo

Yo quiero verla 

Yo estoy viéndola

Vela 

Elisa compra una silla para la playa
Wat is het lijdend voorwerp?

1. Elisa
2. compra
3. una silla
4. la playa

una silla

1. lo
2. la
3. las
4. los

Mi madre quiere comprar un coche

1. lo mi mader quiere
2. Mi madre quiere comprarlo
3. Mi madre quiere comprarla
4. la mi madre quiero

Frase 1
Bedenk een zin (in het Spaans), met een lijdend voorwerp. Het moet gaan over iets wat je wilt kopen/zien deze zomervakantie.

Wat is het lijdend voorwerp? Hoe vervangen we deze?

ZIN 2

Wat is het lijdend voorwerp? Hoe vervangen we deze?

ZIN 3

Wat is het lijdend voorwerp? Hoe vervangen we deze?

¡GRACIAS POR VUESTRA ATENCIÓN! 

Zijn onze doelen behaald?

Waarom vervangen Spanjaarden het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord?

Hoe doen we dat?

Opdracht:

1. Maak 1 zin met een lijdend voorwerp. 

2. Schrijf deze zin op het bord 

3. Vervang het lijdend voorwerp door een persoonlijk voornaamwoord. 

4. Vertaal de zin 

5. Leg je antwoord uit. 

ZIN 4

Wat is het lijdend voorwerp? Hoe vervangen we deze?