Grammatica: werkwoord

Welkom 1MH
Cursus 5
§1 Werkwoorden
§3 Zelfstandig naamwoord en lidwoord
Voordat we beginnen:
Neem je boek voor je 
op blz. 201
Grammatica woordsoorten
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom 1MH
Cursus 5
§1 Werkwoorden
§3 Zelfstandig naamwoord en lidwoord
Voordat we beginnen:
Neem je boek voor je 
op blz. 201
Grammatica woordsoorten

Slide 1 - Diapositive

Werkwoord = doe-woord
Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet of wat iets of iemand overkomt. 

Sommige werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis: hebben, kunnen, moeten, mogen, worden, zijn of zullen.

Zo herken je een werkwoord:
Een werkwoord kun je vervoegen. Je maakt er dan verschillende werkwoordsvormen van. 
Bijvoorbeeld:
hele werkwoord = krijgen: krijg, krijgt, krijgen, kreeg, kregen, gekregen

Slide 2 - Diapositive

Vul de juiste vervoeging in:
Tegenwoordige tijd:
Verleden tijd:
ik
hij
jullie
hij
jullie
hij heeft 
loop
liep
gelopen
lopen
loopt
liepen

Slide 3 - Question de remorquage


     Is het dik gedrukte woord een werkwoord?

Een Belgische trein heeft gisteren een ongeluk gekregen
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quiz


     Is het dik gedrukte woord een werkwoord?

Dit vond plaats tussen Lelystad en Dronten.
A
ja
B
nee

Slide 5 - Quiz


     Is het dik gedrukte woord een werkwoord?

     Er vielen gelukkig geen gewonden.
A
ja
B
nee

Slide 6 - Quiz

Er zijn drie lidwoorden (lw): de, het, een. 

Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord: de televisie – een televisie 
De woorden de en het zijn bepaalde lidwoorden (blw), een is een onbepaald lidwoord (olw).

Slide 7 - Diapositive

Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens, dier, plant, ding of gevoel. 
Bijvoorbeeld: dochter, bloemist, zeehond, tulp, telefoon, dorp, liefde.
Een eigennaam is ook een zelfstandig naamwoord: Tim, Schuurmans, Donar, Tiel, Rijn.
Zo herken je een zelfstandig naamwoord:
  • Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (vriend – vrienden).
  • Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (vriend – vriendje).
  • Je kunt er vaak de, het of een voor zetten (de vriend, een vriend; het paard, een paard).

Slide 8 - Diapositive

Noteer de zelfstandig naamwoorden
Zin: Sjoerd verhuist met zijn familie naar Dordrecht.
Antwoord: Sjoerd, familie, Dordrecht

Slide 9 - Diapositive

Wie heeft in het weekend die oorlogsfilm op tv gezien?

Slide 10 - Question ouverte

Linda maakt leuke, houten armbandjes om te verkopen.

Slide 11 - Question ouverte

Wouter heeft al nieuwe schaatsen gekocht voor de winter.

Slide 12 - Question ouverte

In Gorinchem kun je koeken kopen in een traditioneel blik.

Slide 13 - Question ouverte

De directie vraagt uw aandacht voor de nieuwe schoolregels.

Slide 14 - Question ouverte

In de zomer hadden we veel plezier van ons tweedehands motorbootje.

Slide 15 - Question ouverte

Opdrachten maken:
Blz. 201
Maken opdrachten 4,5 en 6
Blz. 204
Maken opdracht 1 en 2

Slide 16 - Diapositive